Vertrek Britten betekent hogere bijdrage EU-lidstaten

door | 22 april 2017

Door de Brexit valt een van de grootste bijdragers aan de begroting van de Europese Unie weg. Dit betekent dat de resterende lidstaten meer moeten gaan betalen, want één ding is voor de eurocraten duidelijk: Met minder budget nemen ze geen genoegen.

Hoe hoog de bijdrage van de 27 lidstaten door het vertrek van de Britten wordt, staat nog niet vast. En dat zal ook wel niet vastgesteld worden voordat eind september de verkiezingen voor de Duitse bondsdag hebben plaats gevonden. Duitsland krijgt als grootste lidstaat immers ook met de grootste verhoging te maken.

Het vertrek van het Verenigde Koninkrijk betekent een reductie van de EU-begroting met tien procent. En omdat de bijdrages van de lidstaten schommelen zou het effect nog iets groter kunnen zijn, waarschuwde het Jacques Delors Instituut in januari.

Hoe hoog de bijdrage van een lidstaat is, bepaalt de EU in essentie op basis van het economische presteren van een land. Uitgangspunt is het aandeel aan het gezamenlijke Bruto Binnenlands Product. De berekening van de bijdrages is een ingewikkelde en steeds weer onenigheid oproepende procedure, de bijdrages zijn vloeiend, de formule lang – wat het ene land meer betaalt vermindert de last van andere landen.

Zo viel de Britse nettobijdrage in 2015 door nabetalingen relatief hoog uit. De Europese Commissie had de Britse bijdrages vanaf 1995 nog eens nagerekend. Op basis daarvan kwam men tot de conclusie dat de Britten nog 2,1 miljard euro na moesten betalen, wat de Britse bijdrage een jaar voor het Brexit-referendum met circa 11,5 miljard euro hoog uit deed vallen. De EU stelt dat de Britten zonder de door hen uitonderhandelde rebate (korting) nog eens zes miljard meer moeten betalen. De reële nettobijdrage had kortom 17,5 miljard moeten zijn.

De vermindering van het economische gewicht van de EU is met andere woorden nog groter dan de begrotingsbijdrage doet vermoeden. Het Jacques Delors Instituut rekent dan ook met verliezen van vijf tot zeventien miljard euro per jaar. Sinds 2014 presteert het Verenigd Koninkrijk economisch beter dan bijvoorbeeld Frankrijk. Duitsland betaalde in 2015 netto 14,3 miljard euro en is zodoende met afstand de grootste betaler.

De procedure voor de vaststelling van de bijdrages is voortdurend aanleiding voor politieke meningsverschillen. Voor het renteloze uitstel van betaling dat de Britse nabetalingen van 2014 en 2015 p de keper beschouwd inhielden, moest feitelijk Duitsland opdraaien.

Zowel de berekening van de bijdrages in het algemeen, als de uitzonderingen voor individuele lidstaten geven geregeld aanleiding tot conflict. Als basis bepaalt de EU de operatieve begrotingssaldi van de lidstaten. Daar is op zich al een boom over op te zetten.

Naast de generieke bijdrage zijn er bijkomende die per land variëren. Zo betaalt Nederland vanwege de grote zeehavens relatief veel over die band en krijgt België een tegemoetkoming voor het herbergen van diverse EU-instellingen. De Britten wisten in 1985 een later meermaals gewijzigde rebate te bedingen. Ook voor Denemarken en Ierland zijn er bepaalde uitzonderingen en er is een generieke korting voor Zweden en Nederland. De precieze formule is zodoende zelfs voor politici niet erg doorzichtig.

De EU is terughoudend met uitlatingen over de gegevens, omdat het thema gevoelig ligt. Deskundigen schatten dat Duitsland van 1991 tot 2011 goed 45 procent van de bijdrages van de nettobetalers voor zijn rekening heeft genomen, wat duidelijk meer is dan zijn economische aandeel. De Nederlander betaalt per hoofd van de bevolking meer, maar het vertrek van de in absolute getallen op een na grootste nettobetaler laat een flink gat achter in de begroting van de EU, zodat een debat over de verdeling van de lasten niet uit kan blijven.

Op basis van de huidige cijfers zou Duitsland door het vertrek van de Britten zo’n 2,5 à 3 miljard euro per jaar extra moeten bijdragen. Brussel probeert de Britten dan ook nog zo veel mogelijk te laten betalen, wat in de Brexit-onderhandelingen een belangrijke rol zal spelen. Oude rekeningen worden nog eens nagelopen om te zien of er nog ergens iets te vereffenen valt.

Tegen de burgers zegt Berlijn dat Duitsland meer profijt heeft van de EU dan het betaalt; een stelling die gezien de complexiteit van de materie door economen eenvoudig te bewijzen noch te weerleggen valt. Als politici  daarmee de al jaren stijgende nettobijdrage goed willen praten, dan komt het uiteindelijk neer op een kwestie van geloof in het Europese project.

Brussel mag er dan op inzetten dat de resterende lidstaten het verlies aan inkomsten door het vertrek van de Britten goedmaken, de diverse landen zullen stuk voor stuk zo veel mogelijk af proberen te dingen, zodat ook aan bezuinigingen op de uitgaven van de EU denkbaar niet te ontkomen valt. Daarbij zal er al snel gekeken worden naar subsidiepotten voor de landbouw en economisch zwakke regio’s. Dat het vertrek van de Britten ook een gelegenheid zou kunnen zijn voor een structurele hervorming van de EU-begroting is bij de eurocraten evenwel nog niet opgekomen.