OVER BLAUWE TIJGER

De blauwe tijger is een literaire maar ook mythische figuur waar de geur van de lente omheen hangt. De lente is een feest van de getuigen van zaad dat rust in de bodem en snakt naar ontkieming. Er zijn meerdere oorsprongen van de blauwe tijger. Ten eerste is dat de grote Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges (1899 – 1985) In diens verhaal ‘De Tijgers van Annam’ van Borges figureert de blauwe tijger als een mythische figuur die staat voor de lente.

Volgens de Annamieten worden de banen in de ruimte door tijgers of door tijgers gepersonifieerde geesten beheerst.

De Rode Tijger beheerst het Zuiden (dat bovenaan ligt op de landkaarten); de zomer en het vuur horen bij hem.
De Zwarte Tijger beheerst het Noorden; daarbij horen de winter en het water.
De Blauwe Tijger beheerst het Oosten; daarbij horen de lente en de planten.
De Witte Tijger beheerst het Westen; daarbij horen de herfst en de metalen.
Boven deze Kardinale Tijgers staat weer een andere Tijger, de Gele Tijger die over anderen heerst en zich in het midden bevindt.

Uit: Het boek van de denkbeeldige wezens (1967)

Het is niet de enige verwijzing naar de Blauwe Tijger bij Borges, want daarna komt de Blauwe Tijger terug in Borges’ verhaal ‘Blauwe Tijgers’ (1977), als beeld van de ‘verschrikkelijke elegantie’ die G.K. Chesterton aan hen toeschrijft. In dit verhaal zijn het mythische dieren die een heilige berg in India bewaken.

Een Schotse onderzoeker – beeld van de rationele verlichtte mens – die vanaf zijn jeugd gefascineerd is door tijgers, ontdekt dat er ergens in India, heel ver van de Ganges, blauwe tijgers zijn en hij reist er naartoe. Hij ontdekt dat het blauw van de tijgers afkomstig is van het blauw dat zich in de berg bevindt. Hij vindt een aantal blauwe stenen in een spleet van een rots en ontdekt dat die irrationele eigenschappen bezitten. In de palm van zijn hand veranderden ze van aantal, van vorm en ook van andere eigenschappen. De lokale bevolking noemde deze schijven ‘teelschijven’ en bleef er ver van:

Ze hebben de vorm van de maan wanneer zij vol is, en hebben die blauwe kleur die je alleen in je dromen mag zien.

Ondanks jaren onderzoek naar de stenen ontdekt de onderzoeker geen verband, geen logica, geen ritme of ordening in de verschijningen – “Zinloos was de zoektocht naar enige orde, naar een verborgen patroon in de rotaties. Het grootste aantal stenen dat ik kreeg was 419; het kleinste 3.” – In zijn poging om met zijn verstand het geheim van de stenen te doorgronden raakt hij dicht bij de waanzin. Uiteindelijk wordt hij van zijn irrationele schat verlost door een bedelaar die weet dat hij de stenen in zijn zak bewaart. Hij geeft hem eerst één steen, maar de bedelaar zegt: “Wie niet alles heeft gegeven, heeft niks gegeven.” En vervolgens geeft de Schot hem alle stenen. De onderzoeker is opgelucht, in feite heeft de bedelaar hém een aalmoes gegeven door hem te verlossen van zijn stenen. De bedelaar stelt: “Ik weet nog niet wat uw aalmoes is, maar de mijne is verschrikkelijk. U bent gedoemd tot de dagen en de nachten, tot gezond verstand, tot de gebruiken, tot de wereld.”
Dat is het einde, maar in het begin van het verhaal betreedt de Schot het armoedige dorp met haar arme bewoners bij de berg van de tijgers. Hij prijst hen met de woorden dat de faam van de streek Lahore had bereikt en dat hij daarom is gekomen. De bewoners reageren echter niet trots maar juist bang. Ze willen geen faam: “Ik voelde dat zij de bezitters waren van een geheim dat zij niet met een vreemde zouden delen. Misschien vereerden zij de Blauwe Tijger en hingen zij een cultus aan die ik met mijn roekeloze woorden had ontwijd.” In zijn zoektocht naar de blauwe tijger leiden ze hem op allerlei dwaalsporen in de hoop dat hij moedeloos naar huis zou terug keren. De berg zelf is verboden gebied. De dorpsoudste vertelt hem dat iedereen die hem beklimt kans loopt om God te zien en gek of blind te worden. Op een avond besluit hij stiekem zelf de berg te beklimmen en vind geen tijgers, ook geen sporen ervan maar wel de irrationele stenen.

De blauwe tijger wordt niet gevonden en het is de vraag of ze überhaupt wel bestaat, maar dat is van geen belang, vanwege het verschrikkelijke karakter van de stenen die wel bestaan. Zij die ervan weten, weten van hun ouders en voorouders dat ze de stenen moeten mijden om niet gek te worden en anderen ervan moeten weerhouden om ze te vinden. Zij die er niet van weten of het als onzinnig bijgeloof afdoen, leven in het verschrikkelijke aalmoes van de bedelaar.

De ‘verschrikkelijke elegantie’ komt terug in de menselijke poging tot herschepping, het nastreven van het schone dat we in de kunst willen bereiken, maar nooit ten volle kunnen bereiken.

Het komt terug in het dogma – een van de minst begrepen woorden van onze tijd – dat in zeker zin als negatieve theologie nooit God zelf in woorden kan vatten, maar als een piketpaaltje fungeert om de grens van het ware en het onware te markeren. Wie verder gaat is een ketter – een blinde ziel of een gek. Ook de seculiere religies van de moderne tijd hanteren dogmatische systemen.[1] Wat in het dogma onder woorden gebracht wordt is de grens, niet de Waarheid zelf. Ook hier lijkt Borges Chesterton goed te hebben gelezen. Chesterton stelde in zijn Orthodoxie (1908) immers dat de gek niet iemand is die zijn verstand verloren heeft, maar iemand die alles is verloren behalve zijn verstand. Gekte en blindheid liggen dicht bij elkaar.[2]

En ten slotte komt de verschrikkelijke elegantie terug in de menselijke natuur zelf, dat als beeld en gelijkenis van God tevens de belangrijkste transcendentie van het goede als zodanig is.

Uitgeverij de blauwe tijger richt zich op het Goede, het Ware en het Schone, de klassieke transcendentalen van het goddelijke. Wie zonder of voorbij de uitersten van onze Europese cultuur wil, zal blind of gek worden.

Alleen wie op zoek gaat naar de Blauwe Tijger is in staat de uitersten te zien, is in staat haar orde te ontwaren en erbij te leven, en is in staat goed en kwaad te herkennen en zich te beschermen.

D Ö B L I N

Illustratief is de benadering van de Duitse schrijver Alfred Döblin (Stettin, 10 augustus 1878 — Emmendingen, 26 juni 1957) van de blauwe tijger. In zijn Amazone-trilogie noemt hij niet voor niets het tweede deel naar dit dier. In dit werk komt onder meer de mythische Jezuïetenrepubliek Paracuaria aan de orde die deze orde in de zeventiende eeuw stichtte in het gebied van het huidige Paraguay.

Te midden van slavenhandelaren, afgunstige politici en de jungle, stichtten de Jezuïeten er een mythisch rijk waarin bezit veelal gemeenschappelijk was en in de 17e en 18e eeuw de slavenhandelaren met wapens werden verdreven en bestreden. Iets waarover de wereldberoemde film The Mission uit 1986 verhaalt.

Volgens de Nederlandse schrijver Robert Lemm dient deze voor de toen levende indianen staatkundige idylle te worden geplaatst in het licht van de eeuwige zoektocht van de mens naar legendarische rijken en aardse paradijzen. Zoals de zoektocht naar het El Dorado, het mythische rijk van goud waar veel Spanjaarden naar op zoek waren, en hun leven erbij lieten en zelfs gek werden. Maar het werkelijke rijk van goud had geen goud, zo laat Robert Lemm zien in zijn Eldorado (Amsterdam,1996), maar koesterde kostbaarheden als solidariteit, vrijheid, weerbaarheid, maatschappelijke en culturele orde en religieuze harmonie.

El Dorado is een land dat gelooft in de blauwe tijger. Het is het rijk dat ons toont dat de rijke Europese cultuur in staat was diep in de Zuid-Amerikaanse jungle een bouwwerk van sociale beschaving en vrijheid neer te zetten.

De onverwoestbaarheid van de Europese rijkdom dreef talloze geesten voort in hun literaire zoektocht naar de blauwe tijger: Borges, Chesterton en ook Döblin. Het verhaal rond deze voor de nazi’s naar de VS gevluchte joodse schrijver is in feite het verhaal van de blauwe tijger.[3] Samen met andere Duitse joden was hij in de jaren dertig voor het nazisme gevlucht. Zijn leven nam een andere wending toen hij bij het zien van een kruis besloot christen te worden. Meteen volgde sociale uitsluiting door zijn voormalige marxistische lotgenoten. Een uitsluiting die zijn hele leven zou duren. Meteen na de oorlog keerde Döblin echter terug naar Duitsland om daar tussen de puinhopen van een kapot land iets van de glans van het onverwoestbare te ervaren van de diepste lagen van de Europese beschaving. Waar Duitsers hun hoop en bestaansgrond hadden verloren, moest een bekeerde en gevluchte jood hen laten zien dat niet alles was verwoest en dat de brul van de blauwe tijger niet was verstomd.

Slechts kreupele, blinde, gevluchte en uitgestoten zoekers kunnen blijkbaar de blauwe tijger zien zonder gek te worden. Getekend door het leven, aangeraakt door de dood. De opgeschreven bevindingen zijn de leidraad voor ons project. U bent bij uitgeverij de Blauwe Tijger terecht gekomen, maar het is ook een klein dorpje diep in de jungle. Tegenover het cynisme van de filosofie van de deconstructie, de moderne cultuur, en ‘de woestijnfilosofie’ (zoals Chesterton de islam in The Flying Inn typeerde) staat de blauwe tijger voor het geloof in de lente. Een lente die het begin inluidt van een zoektocht die filosofische, literaire en culturele inzichten oplevert[4] waarmee het Europese rijk van goud kan worden bewaard.

N O T E N

[1] Zie: Alexander Rüstow, Das Versagen des Wirtschaftsliberalismus, 1945.
Alexander Rüstow, Die Religion der Marktwirtschaft (1948)
[2] Wie de afbeeldingen van de auteurs op deze pagina ziet, weet dat met blindheid en gekte hetzelfde wordt bedoeld. Zowel Borges als Döblin waren visueel gehandicapt.
[3] Zie: Walther Muschg, De ontwrichting van de Duitse literatuur, Amsterdam (1974).
[4] Miguel de Unamuno, Davila, Wilhelm Röpke, enz.