Veel voorkomende misverstanden over het vruchtbaarheidscijfer

door | 10 augustus 2016

De Total Fertility Rate (vruchtbaarheidscijfer) komt veel in het nieuws, maar er zijn nogal wat misverstanden rondom de TFR. Bij deze een poging een aantal daarvan weg te nemen.

Allereerst, de TFR is een gemiddelde. Enige reflectie leert direct dat zoiets nogal apart is als het om geografisch zeer uitgestrekte of multi-etnische landen gaat. Zo wordt er apart gerapporteerd over Nederlandse en Belgische TFR’s, maar wordt Rusland als één geheel gezien. Dat heeft natuurlijk iets ridicuuls. In het oosten van Rusland wonen Turkische en Aziatische volkeren, die een volkomen andere cultuur hebben dan de Slavische groepen in het Orthodoxe westen of de overwegend islamitische Noord-Kaukasus.

Daarnaast, zelfs een land als Nederland is niet monolithisch: de TFR-verschillen tussen bevolkingsgroepen zijn aanzienlijk. Orthodox-gereformeerden en moslims hebben veel meer kinderen dan niet-religieuzen in Nederland. Het is niet erg bekend, maar gereformeerden hebben bijvoorbeeld meer kinderen dan Turken in Nederland. En die groep is niet klein of geconcentreerd, deze bijbelgordel strekt zich uit van Zeeland tot voorbij de Veluwe. Om moslima’s en orthodox-gereformeerde vrouwen op één hoop te gooien met alleenstaande carrièrevrouwen in de Amsterdamse binnenstad en daar een gemiddelde van te maken, raakt eigenlijk kant noch wal.

Stel dat een land een TFR heeft van 1.8, dan zegt dat dus absoluut niets als je de bandbreedte van die vruchtbaarheid niet kent. Stel dat het vruchtbaarheidscijfer van niet-religieus en religieus, respectievelijk 1.6 en 2.6 is – en het gemiddelde 1.8 – betekent dit geenszins dat de bevolking dus elke generatie met 10% afneemt. Het betekent dat de niet-religieuzen elke generatie met 20% afnemen en de religieuzen elke generatie met 30% toenemen. In Gregory Clarks A Farewell to Alms wordt bewezen dat de Engelse bevolking van nu volledig afstamt van rijke, slimme boeren: zij hadden immers generaties lang de meeste kinderen. Steden waren in de middeleeuwen “population sinks”, mensen gingen er als gevolg van bevolkingsconcentratie massaal dood door besmettelijke ziektes.

Op zich is bovenstaand gegeven natuurlijk van marginaal belang, als de tijdspanne vooruit slechts 1 generatie is, maar dikwijls worden er door de VN prognoses tot 2100 afgegeven. Dat is misschien wel drie tot vier generaties vooruit – en dat is echt nonsens, want de dynamiek wordt dan anders.

Ten tweede, het tempo van vruchtbaarheid wordt zelden meegenomen in berekeningen. Stel, er zijn twee groepen van 100 mensen. Beide groepen mensen hebben precies 50 mannen en 50 vrouwen, waarvan de eerste groep een TFR heeft van 2.2 en de tweede groep een TFR van 2.4. Het enige verschil: de vrouwen van groep 1 krijgen kinderen rond hun 25e en de vrouwen van groep 2 krijgen kinderen rond hun 33e. Dat betekent dat groep 1 dus 4 generaties in 100 jaar realiseert, terwijl groep 2 er slechts 3 in 100 jaar realiseert. Groep 2 is dan groter dan groep 1: 144 vs. 133. Maar in absolute zin is groep 1 veel groter: 464 (100+110+121+133) vs. 364 (100+120+144). De leeftijd waarop vrouwen dus trouwen en kinderen krijgen, maakt nogal veel uit voor intranationale prognoses.

Ten derde, vrij weinig mensen weten wat de definitie van de TFR is. De TFR =/= het gemiddeld totaal aantal kinderen dat vrouwen in hun leven krijgen – dat is de CTFR, de completed TFR of de total period fertility rate. De TFR geeft het gemiddeld aantal kinderen, dat vrouwen binnen een bepaald _leeftijdscohort_ krijgen, bijvoorbeeld tussen 15-44 jaar. Maar een cohort omvat dus bijna 30 jaar! In 30 jaar verandert er immers veel. In een land waar vrouwen studeren, werken en vaak laat families starten, ligt de leeftijd van het eerste kind dus ook relatief hoog – in Nederland vaak na 30-32 jaar, zeker bij hoogopgeleide vrouwen.

Dit zorgt ervoor dat de berekende TFR van het cohort zeer laag lijkt, omdat alle vrouwen die laat kinderen kregen (32-15=) 17 jaar lang werden meegeteld werden als TFR=0 voor het gemiddelde. Hierdoor werd er in de jaren ’70-’90 een te lage TFR vastgesteld, grote aantallen vrouwen kregen nog 1 tot 3 kinderen (extra) na hun 35e. De TFR voor het cohort lag dus in realiteit een stuk hoger, misschien wel 0.1-0.2 hoger in totaal. Dat maakt meer uit dan wordt gedacht. Elke 0.1 verlaging onder 2.05 impliceert immers een krimp van 10%(!) per generatie.

Ten slotte, de TFR is geen slecht middel om de bevolkingsgrootte te voorspellen, maar het is een wat “statisch” statistisch begrip. Nieuwe, dynamische ontwikkelingen worden er niet in meegeteld. Ondertussen zijn er allerlei vruchtbaarheidsbevorderende technologieën in ontwikkeling, van hormoonkuren tot kunst-baarmoeders. Er zijn zat carrièrevrouwen die op latere leeftijd, mits mogelijk, alsnog een extra kind hadden gewild, maar als gevolg van de biologische klok daar niet meer toe in staat bleken. Hillary Clinton heeft bijvoorbeeld eens aangegeven, dat ze een tweede kind had gewild, maar ze was toen al in de 50…

Daarnaast, over 30 jaar valt te verwachten dat de anti-verouderingswetenschap enorme vooruitgang zal hebben gekend. Veel chronische aandoeningen en dodelijke ziektes worden steeds beter begrepen en door middel van medicatie uitgebannen en onder controle gebracht. De ziektes waar mijn ouders aan overleden zijn; darmkanker (moeder) en MS (vader), zijn ondertussen goed behandel- en controleerbaar. Mensen zullen op termijn veel ouder worden, veel langer gezond, jong en vruchtbaar blijven en meer kinderen kunnen krijgen dan nu.