Dit is Konik 2, een vluchtelingenkamp op de vuilnisbelt van Podgorica, de hoofdstad van Montenegro. Hier leven Roma die gevlucht zijn uit Kosovo, veertien jaar geleden. Ze zijn stateloos. Voor velen is er nauwelijks hoop op een betere toekomst. Er is dringend hulp nodig, maar vrijwel niemand weet van hun bestaan. In dit artikel een impressie van een bezoek aan het kamp.
Astrit, een van de kampbewoners, spreekt goed Duits en leidt ons rond. De mensen zijn bang, de toekomst is onzeker. Vooral voor de mensen die hier wonen en nog geen permanente verblijfsvergunning hebben. In december 2013 is de deadline; iedereen zonder vergunning wordt het land uitgezet, naar het land van herkomst, Kosovo. Voor velen zal dat een leven in angst betekenen en misschien zelfs de dood, Kosovo haat deze Roma.
Er is nog een paar maanden tijd om papieren te regelen, zodat een permanente verblijfsvergunning voor Montenegro geregeld kan worden. De overheid werkt niet tegen. Maar de reis naar Kosovo of Servië om de geboorteakte op te halen kost geld. En dat is er niet. Hoe hard de Roma ook werken, voor de meesten is het sparen van 50 euro per persoon om de benodigde documenten te betalen een schier onmogelijke opgave. Deze vergeten groep mensen heeft hulp nodig, wel nu meteen. Anders is het te laat.
In januari rijden de bulldozers de vluchtelingenkampen op en wordt alles plat geschoven. Dat is het plan. Maar daar denken ze amper aan; wie dan leeft, die dan zorgt. Eerst papieren, anders zijn we sowieso verloren.
Bedri Shala woont met zijn vrouw en negen kinderen al veertien jaar op het kamp, ze zijn trouw lid van de kerk. “Zonder de hulp van de kerk maakten we helemaal geen kans, ze helpen met het regelen van de papieren en documenten”. Of het goed komt voor december? “Waar haal ik het geld vandaan? Alles wat we verdienen is nodig voor de dagelijkse behoeften”. Het avondeten – een handvol paprika’s – ligt op een roestig kookstel zwart te worden. Dat wordt gegeten met brood en water. De kinderen roepen “chica”, ze willen op de foto.
Bedri vertelt over vroeger: “Het was net na de oorlog dat wij het meest geleden hebben in Kosovo. Zeven dagen zat ik in de gevangenis, werd geslagen, gemarteld, behandeld als een beest. Op weg naar de bruiloft van mijn broer Rexho werden we ontvoerd door UCK strijders. Ik kon vluchten door in een ravijn te springen, maar moest het lichaam van mijn broer achterlaten in Kosovo. Mijn broer – emotioneel haalt hij een rouwadvertentie tevoorschijn – voor mijn ogen doodgeschoten. Het lichaam werd 13 jaar later in een massagraf gevonden en herbegraven door mijn familie, na identificatie door EULex in Kosovo”. Bedri getuigde in de rechtbank in Belgrado tegen de man die zijn broer vermoorde. Hij en zijn familie kunnen niet terugkeren naar Kosovo, dat betekent voor hen alsnog de dood.
Het leven op de vuilnisbelt in Podgorica is hard, dagelijks graaft hij in de vuilnisbelt naar metalen, waarbij een kilo metaal 18 cent oplevert. Maar zijn kinderen geven hem vreugde, een doel om voor te leven. Er is hoop op God. Hij weet alleen niet hoe hij zelf ooit het geld bij elkaar kan graven om zijn familie te redden. 500 euro voor documenten uit Servië is daarvoor nodig. “We zijn vergeten, niemand weet van ons bestaan. Er is hier behalve de kerk verder niemand die zich over ons lot bekommert”. Donkere, hoopvolle ogen die smeken, handen die grijpen. “Alsjeblieft, schrijf over ons; vertel in Nederland wat je hier gezien hebt, help ons!”.
Langs de barakken scharrelt een geit, kuikens rennen achter de moeder eend aan. Wanneer ze volgroeid zijn, is dat een feestmaaltijd. Hier op deze giftige bodem groeit niets, geen groente en fruit, alleen wat gras. Dat eten de beesten, aangevuld met eetbare vuilnisresten.
Kinderen spelen in het vuil, rennen achter ons aan. Willen op de foto. Midden op het kamp is een waterplaats. Tientallen vrouwen zijn aan het werk. Water halen, de was doen, kinderen wassen. Sanitaire voorzieningen zijn er niet in de barakken, er zijn latrines aan de rand van het kamp. Vuile stinkende holen.
Voor Afieta Zecifi en haar gezin is de situatie net zo schrijnend. Ze is hartpatiënt, maar is niet verzekerd en er is geen medische zorg voor haar. Ze is gevlucht en heeft de zorg op zich genomen voor vier pleegkinderen wier ouders werden doodgeschoten door UCK strijders.
Voor hen geldt hetzelfde. Zonder officiële papieren kunnen ze niet blijven, maar terug naar Kosovo… nee, dat kan niet. “Dat betekent onze dood, ze kennen ons. Maar misschien kunnen we papieren krijgen in Belgrado”.
De op het kamp gevestigde kerk doet haar uiterste best om te helpen. Naast de verspreiding van het Woord is dat ondersteuning bij het volgen van de procedures, het helpen verkrijgen van verblijfsvergunningen. Maar er zijn er teveel. Predikant Sinisa Nadazdin verzucht “We proberen te doen wat we kunnen. Maar het valt niet mee, de tijd dringt”.
Op zondagavond is het kerk op het kamp, gedurende de dag is dat vanwege de verzengende hitte eigenlijk niet mogelijk. In de kleine barak zitten zo’n 30 mensen op de grond en een paar banken. Dominee Nadazdin gaat voor in gebed, legt de nood van de mensen neer voor God. We worden gevraagd om groetenis over te brengen uit onze kerkelijke gemeente. We lezen Psalm 43: “Doe mij recht, o God, en twist Gij mijn twistzaak (…) Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden”.
Hulppredikant Vasnim vertelt dat hij net terug is van een familiebezoek uit Kosovo. “Het was goed om mijn familie na jaren weer te zien, maar hier weer zijn, dat is echt thuis komen. Mijn moeder is moslim, ze begrijpt ten diepste niet wat ik hier doe en wie ik ben, omdat ze onze Heiland niet kent. Het is mijn eigen moeder, maar ik heb mij nog nooit zo eenzaam gevoeld als tijdens dit bezoek aan mijn familie. Maar ik weet: Wie op God vertrouwt zal geenszins beschaamd worden”. Woorden van hoop in een bijna uitzichtloze situatie.
Een kind kan gered worden met €50. Er is een totaalbedrag van €20.000 nodig om alle papieren te regelen.
We zijn momenteel in gesprek met hulporganisaties om een hulpproject te starten. Hierover volgt snel meer informatie. Hou de site in de gaten!