Je hebt momenteel twee smaken als je eurodebatten volgt. De eerste smaak is die van de eurofielen. Die blijven geloven in de Europese droom. De euro was volgens hen een goed idee, van het begin af aan al. O ja, landen moeten zich beter aan de regels houden. En als we dan ook nog wat extra bevoegdheden aan Brussel afgeven, dan komt het vanzelf wel weer goed. We schuiven een miljard of wat, en als het moet komen we zelfs met honderd miljard over de brug, en dan komen we er wel. Doorbouwen maar aan die toren van Babel.
Je hebt óók de euroafvalligen. Die geloofden eerst wél in de Europese droom, en nu weer (even?) niet. Ze stemden destijds voor de euro, maar willen nu niet op de blaren zitten. En elke euro die naar de buren gaat beschouwen ze als weggegooid geld. Ze hunkeren naar de herinvoering van de gulden.. Brussel kan alleen maar kwaad doen.
Maar naast deze twee ‘smaken’ is er ook nog een dérde optie, die van de eurosceptici. Die vonden al vanaf het begin dat de euro een waagstuk was waar we beter niet aan konden beginnen. Die wezen er verder op dat landen als Griekenland beter niet tot de monetaire unie zouden kunnen worden toegelaten. Brussel, zo redeneerden en redeneren ze, kan diensten bewijzen, maar liefst op zo weinig mogelijk terreinen. Als internationale samenwerking waar dat nodig is meerwaarde heeft, prima, maar laat het daar dan bij.
Gelukkig is er dus meer dan de twee smaken die ons door veel mensen worden voorgehouden. Eurosceptici vullen het gat tussen de niet realiseerbare wensdromen van eurofielen en de desastreuze politiek van de euroafvalligen. Dit gezegd zijnde, rijst dan wél de vraag wat je als euroscepticus nou met die euro moet.
Doorgaan op de weg van meer integratie en bevoegdheden in Brussel creëert alleen maar een groter Europees monster. Die kant moeten we niet op willen. De geschiedenis en het heden hebben langzamerhand toch wel bewezen dat dat een doodlopende weg is. Simpelweg de stekker uit de euro trekken, kan desastreus uitpakken. Een groot deel van het Nederlandse geld wordt verdiend in het buitenland. Ook onze spaartegoeden staan grotendeels in andere (Europese) landen. De euro afschaffen betekent dan: enorme verliezen voor je rekening nemen. Verliezen waarbij de huidige bedragen die ingezet worden om de euro te redden in het niet vallen.
Een derde weg is daarom aanbevelenswaardig. De grote lijnen zien er als volgt uit.
Eerst moet de grote fout goed gemaakt worden die bij het begin van de euro is ontstaan. Die fout is dat landen onvoldoende gestraft kunnen worden als ze zich niet aan de afspraken houden. We moeten daarom het recht creëren om landen stemrecht te ontnemen en, als dat niet het gewenste effect heeft, uiteindelijk uit de euro te zetten als ze zich niet aan de afspraken houden. Geen enkel land heeft het recht om geld te verjubelen ten koste van andere landen. Dat kan nooit een basis van samenwerking zijn.
In de tweede plaats koppelen we deze rechten ook aan de wenselijkheid om landen uit de euro te zetten. Het kan zijn dat landen zich wel aan de afspraken houden, maar het tempo van de andere EU-landen niet bij kunnen houden. Als blijkt dat landen wat betreft ontwikkeling achterblijven, kan de situatie ontstaan dat het voor iedereen beter is dat een land toch de euro verlaat. Anders ontstaan vroeg of laat weer problemen. De euro moet gebaseerd zijn op landen die elk afzonderlijk structureel hun eigen broek op kunnen houden. Er moet voldoende geproduceerd en geëxporteerd worden. Anders blijft de situatie bestaan dat zich goed ontwikkelende landen borg moeten staan voor de achterblijvers. Afscheid van elkaar nemen is dan niet alleen geboden om de euro te behouden, maar ook in het belang van iedereen. Een eigen wisselkoersinstrument en rentebeleid zijn hard nodig als landen structureel van elkaar verschillen wat betreft ontwikkeling. Aanpassingen hierin kunnen garanderen dat landen hiervan niet de zure druiven plukken.
In de derde plaats dient vastgelegd te worden dat als een land ‘uit de euro wordt gezet’ dit niet asociaal gebeurt. Een land financieel naar de afgrond laten gaan is in niemands belang. Zo’n euro-exit zal een gecontroleerd proces moeten zijn, gepaard gaand met maatregelen ten behoeve van degenen die met een eigen munt verder zullen moeten gaan. Een soort Marshallplan voor de vertrekkers dus. Dat voorkomt chaos, en garandeert een overgang zonder al te veel sociale, financiële en economische brokken.
Als deze mogelijkheden er eenmaal zijn, moet er natuurlijk niet geaarzeld worden om er ook daadwerkelijk gebruik van te maken. Bijvoorbeeld omdat landen zich niet aan de afspraak houden. Of omdat het voor iedereen beter is dat men de euro verlaat teneinde orde op zaken te kunnen stellen. Maar pas op het moment dat de inschatting reëel is dat de euro een dergelijke exit aankan. Zodat de kladderadatsch van Marx, de grote economische ineenstorting, voorkomen wordt. Voor een land als Griekenland wordt nu al voldaan aan beide voorwaarden. Het is niet ondenkbaar dat anderen na enige tijd volgen. Zolang de euro een ‘exodus’ van één land niet aankan, zal men bij de euro moeten blijven. Tijdelijke steun is dan onoverkomelijk.
Op die manier is er niet sprake van een grote klap waarbij de euro gesplitst wordt. Dat is organisatorisch al een onbegaanbare weg, en de kans op de ondergang van de euro, en daarmee een crisis die zonder precedent is op ons continent, is te groot. Wel ontstaat er een organisch proces, waarbij per land bezien wordt of de tijd rijp is om afscheid te nemen. De weg van de geleidelijkheid dus.
Iedereen die tegenwerpt dat er veel hobbels en kuilen op deze weg zijn, heeft gelijk. Een simpele oplossing is er niet. Maar het is wel een route die het verdient verder verkend te worden. Laten we hopen dat het kan, want de wegen van de eurofielen en euroafvalligen bieden in ieder geval geen perspectief…