Als tijdens een dekolonisatieproces een golf van terrorisme losbarst zijn er twee reacties mogelijk: (1) Je gaat er met je rug naar toestaan en hoopt dat het overgaat. Dat was de houding van het Brits-Indisch bestuur tijdens het interetnisch geweld dat volgde op de opdeling van Brits-Indië in India en Pakistan. De miljoenen slachtoffers werden in feite genegeerd. (2) Je doet wat je kunt om dat terrorisme te bestrijden. Dat was de Nederlandse reactie op de Bersiap en het aansluitende terrorisme tijdens de zogenaamde Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. De Bersiap genocide heeft enkele tienduizenden slachtoffer gekost, veel te veel, maar het hadden er veel meer kunnen zijn. De aanpak van zulk terrorisme (druk het de kop in, zo mogelijk nog voor het de kop opsteekt) kan achteraf op alle mogelijke manieren worden bekritiseerd: Excessen, ontsporingen van geweld of gewoon oorlogsmisdaden, alles gaat zolang je de vragen naar het waarom en tegen wat voor psychopathisch sadisme niet stelt (gedenk het Indo meisje dat door pemuda’s met een bamboe roentjing via haar vagina werd gespietst). Die vragen stellen onze historici en journalisten dus niet. Zij schrijven hun geschiedenis met één oog dicht. En komen zo heel gemakkelijk tot hun veroordeling van het soort ‘contraterreur’ van een Westerling en zijn DST en ook van een rol als van mr. dr. Soumokil destijds in zijn functie van auditeur militair. Soumokil oordeelde over het gebruik van geweldsmiddelen die nodig waren om het doel – bescherming van de bevolking tegen terrorisme – te realiseren. Frisart (Leidsch Dagblad, 7.4.2018) en ook historici als Oostindie en Limpach, laten dat doel gewoon buiten beschouwing. Geen fair oordeel, heren historici; en geen faire journalistiek, heer Frisart.