Polen heeft juridisch noch moreel recht op verdere herstelbetalingen van Duitsland

door | 12 september 2017

Eind juli kwam de Poolse regering met haar eigen interpretatie van solidariteit tussen EU-lidstaten op de proppen. Jaroslaw Kaczynski, leider van de regeringspartij ‘Recht en Gerechtigheid’ (PiS), verklaarde in een radio-interview dat Duitsland zich aan zijn verantwoordelijk voor de Tweede Wereldoorlog zou onttrekken en dat er daarom over herstelbetalingen gesproken zou moeten worden. Inmiddels wordt een wetsvoorstel voorbereid om de schade te berekenen.

Kaczynski kondigde een “historisch tegenoffensief” van zijn land aan. “We hebben het hier over gigantische sommen en ook over het feit dat Duitsland jarenlang geweigerd heeft verantwoordelijkheid te nemen voor de Tweede Wereldoorlog”, aldus de partijleider in Warschau.

De Poolse leider staat binnen de EU niet alleen met zijn plannen. Ook Griekenland kwam in 2013 met de eis dat Duitsland alsnog herstelbetalingen zou doen vanwege de Tweede Wereldoorlog. Een groep ambtenaren van het ministerie van Financiën kreeg destijds de opdracht, de schade te berekenen van de Duitse bezetting van Griekenland tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Terwijl Kaczynski de omvang van de eisen vooralsnog in het midden laat, becijferden de Grieken de grootte van hun nota op 108 miljard euro. Wat Duitsland tot dan toe reeds aan herstelbetalingen gedaan had werd niet meegerekend. Dat veranderde twee jaar later, toen de toenmalige Griekse minister van Justitie Nikos Paraskevopoulos verklaarde het oordeel van het Atheense grondwettelijk hof over te nemen, dat stelde dat Duitsland aan nakomelingen van slachtoffers van het nazi-bewind compensatie verschuldigd is. Wat reeds betaald was, zou men als “voorschot” beschouwen.

Nu is het niet ongebruikelijk en ook volkenrechtelijk gedekt, dat een land dat een oorlog begonnen is en verloren heeft de winnaar een financiële compensatie moet betalen. Zo werden in het geval van Duitsland het gehele buitenlandse vermogen, de handelsvloot en alle Duitse patenten in beslag genomen. Daarnaast werden op grote schaal aanspraken door de demontage van industriebedrijven afgedekt. En wat vooral Polen betreft: Duitsland moest zijn oostelijke territoria afstaan – grote aantallen Duitsers werden daarbijvan huis en haard verdreven, een verlies dat nauwelijks in geld is uit te drukken.

Bovendien vergaarden de Amerikaanse bezetters naar eigen opgave Duitse reparaties ter grootte van 500 miljoen Amerikaanse dollars, de Sovjet-Unie naar westerse schattingen 15 miljard. Waar het Kremlin per 1 januari 1954 echter van verdere vorderingen afzag, lieten de westerse mogendheden de mogelijkheid open met nieuwe te komen. Tussen de westerse mogendheden en de Bondsrepubliek Duitsland werd in het Londense Schuldenakkoord van 27 februari 1953 namelijk overeengekomen dat de kwestie van de Duitse oorlogsschulden pas bij een vredesakkoord aan de orde zou komen.

Duitsland, ook het herenigde Duitsland, heeft echter tot op de dag van vandaag formeel geen vredesakkoord. Het Twee-plus-Vier-verdrag (formeel: “Verdrag inzake de afsluitende regeling met betrekking tot Duitsland”), dat op 15 maart 1991 in werking is getreden, vervult echter effectief de functie van een vredesverdrag. Van herstelbetalingen is in dit akkoord geen sprake en daarmee is de zaak afgedaan. Daarbij wordt het verdrag gezien als een internationaal verdrag waarvan de uitwerking de ondertekenaars – BRD, DDR, VS, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Sovjet-Unie – overstijgt. Dit hangt ermee samen dat het verdrag een nieuwe politieke orde in Europa regelt. Zo worden ook Polen en Griekenland in de werkzaamheid van de overeenkomst betrokken en komen nieuwe eisen aan Duitsland uit deze landen juridisch op wankele voet te staan, vooral wat Polen aangaat.

Polen heeft namelijk reeds in 1953 in een verklaring afgezien van verdere betalingen uit Duitsland. Het land wilde daarmee, zo heette het destijds, “een verdere bijdrage aan de oplossing van de Duitse kwestie in de geest van democratie en vrede” leveren. Hierop werd door de Duitse regering naar aanleiding van de recente Poolse geluiden dan ook gewezen. Duitsland erkent politiek, moreel en financieel zijn historische verantwoordelijkheid, zo verklaarde de Duitse regering, maar de kwestie van herstelbetalingen is juridisch en politiek reeds afsluitend geregeld.

Ook de verhouding met Athene is op dit punt eigenlijk al lang duidelijk. In het kader van haar omvattende Wiedergutmachungspolitik sloot de Duitse regering in de jaren tussen 1959 en 1964 met twaalf West-Europese regeringen akkoorden, waaronder ook Griekenland. Athene kreeg destijds 115 miljoen mark uit Bonn, wat naar huidige koopkracht een slordige halve miljard euro is. In de correspondentie over dit akkoord verklaarde de Griekse zijde dat daarmee “alle het voorwerp van dit verdrag vormende vragen [..] definitief geregeld” zijn, waarmee Athene van alle verdere eisen afzag. Nadat het Oostblok in 1990 uiteenviel, paste Duitsland dit beleid ook op Oost-Europese landen toe. In dit kader kreeg Polen meer dan 250 miljoen euro. Eén ding is zodoende duidelijk: De recente aanspraken van Griekenland en Polen op herstelbetalingen uit Duitsland ontberen een juridische grondslag.

De politieke werkelijkheid laat zich echter niet louter in juridische parameters vatten. Wat juridisch niet afdwingbaar is, is het soms psychologisch wel. Een schuld als de Duitse oorlogsschuld, verbonden met oorlogsmisdaden en de Holocaust, laat zich goed gebruiken als politiek drukmiddel. Het uitdrukken van een dergelijke schuld in financiële bedragen, komt al snel in de buurt van relativering van de Holocaust, met als implicatie dat de schuld nooit definitief afbetaald kan worden.

Warschau en Athene zouden er evenwel goed aan doen ook te bedenken welke schade ze zelf aanrichten met hun eisen. Waar de Europese integratie door haar voorstanders steeds is voorgesteld als een vredesproject, lijken Poolse en Griekse regeringen dit te interpreteren als een vrijbrief om Duitsland uitzichtloos te laten bloeden voor de schuld aan de Tweede Wereldoorlog. Dat komt de geloofwaardigheid van de notie van solidariteit tussen EU-lidstaten uiteindelijk niet ten goede.