Het slavernijverleden van Rotterdam

door | 12 augustus 2021

(Mijn commentaar op de motietekst “Rotterdams slavernijverleden geeft inzicht en verbindt” aangenomen door de Rotterdamse Raad dd. 9.11.2017. Dit commentaar was onderdeel van een uitgebreide correspondentie dd. 22.10.2018 over dit onderwerp met de Stadsarchivaris van Rotterdam, aan wie de burgemeester van Rotterdam de afhandeling van een door mij met hem geëntameerde correspondentie over dit onderwerp overdroeg)

MOTIE Rotterdams slavernijverleden geeft inzicht en verbindt 

De gemeenteraad van Rotterdam, in vergadering bijeen op 9 november 2017, ter bespreking van de begroting 2018, 

Constaterend dat: 

– Rotterdam als havenstad eeuwenlang een actieve rol heeft vervuld in het Nederlandse koloniale- en slavernijsysteem; 

– Directe nazaten van die geschiedenis een substantieel deel vormen van de Rotterdamse bevolking; 

– Erfenissen van het slavernijverleden nog diep verankerd zijn in onze samenleving (o.a. antizwart racisme, gebrek aan zelfvertrouwen, onwetendheid); 

– Het stedelijke bestuur nooit initiatief heeft genomen onderzoek naar het Rotterdamse koloniale en slavernijverleden te laten verrichten; 

– Kennis van het koloniale- en slavernijverleden ons sterkt in wederzijds begrip en verbondenheid naar de toekomst;

– De nationale overheid het VN Decennium voor Mensen van Afrikaanse Afkomst actief steunt; 

Van mening dat: 

– Hedendaags Rotterdams burgerschap niet kan zonder kennis van het verleden van de stad; 

– Gedeelde kennis van een verleden vanuit meerdere perspectieven bijdraagt aan hedendaagse en toekomstige inclusiviteit, d.w.z. saamhorigheid; 

– Er te weinig materiaal is voor docenten om met een invalshoek van inclusieve geschiedenis en hedendaags burgerschap les te geven; 

– Werken aan een inclusief geschiedenisonderwijs een optimale bijdrage vormt voor een lokale invulling van internationaal VN beleid dat nationaal wordt gedragen; 

2 W‘ Ur/00 

Draagt het college op 

– Onderzoek te laten verrichten naar het Rotterdamse koloniale en slavernijverleden, waarbij een publieksvriendelijke publicatie toegankelijk wordt voor het onderwijs; 

– Het Stadsarchief Rotterdam te vragen om het Rotterdamse koloniaal- en slavernijverleden in samenwerking met Rotterdamse musea in woord en beeld uit te werken en voor publiek toegankelijk te maken; 

En gaat over tot de orde van de dag. 

Mijn commentaar op de bovenstaande motie: 

Deze motie is in zijn eenzijdigheid doortrokken van een anti-blanke partijdigheid. De raadsmeerderheid die de motie heeft ondertekent, geeft bij haar aanvraag van een historisch onderzoek naar het Rotterdamse koloniale en slavernijverleden, eigenlijk op hoofdlijnen al aan welke uitkomsten zij van dat onderzoek verwacht. 

De motie onderscheidt enerzijds blank Rotterdam, de nazaten van de 17e/18e -eeuwse stadsbevolking die, zo niet direct betrokken dan toch aanwezig was bij de participatie vanuit Rotterdam in koloniale handelsactiviteiten waaronder slavenhandel – deze groep krijgt dus via hun afstamming een soort medeplichtigheid toegeschoven.

Anderzijds onderscheidt de motie zwart-Rotterdam, Rotterdammers van Afro- of Afro-Amerikaanse afkomst (overwegend Surinamers en Antillianen) aan wie een slachtofferrol ten deel valt (erfgenamen van het slavernijverleden, slachtoffers van antizwart racisme, van gebrek aan zelfvertrouwen, van onwetendheid).

Een derde groep, de allochtone Rotterdammers van niet-Afro herkomst, overwegend Turkse en Marokkaanse Nederlanders, is als een verzameling ‘innocent bystanders’ buiten de motietekst gehouden. Terwijl, als wij terugkijken op het historische slavernijverleden wereldwijd, het Marokkaanse sultanaat en haar voorgangerstaten kunnen bogen op een tot in de prehistorie reikende geschiedenis van slavenjacht en slavenhandel. Talrijke Hollandse zeelieden waaronder zeer waarschijnlijk ook Rotterdammers vielen in handen van Barbarijse piraten. Saleh, Marokko ’s voornaamste Atlantische haven, was een piratencentrum waar Michiel de Ruijter meermalen naar toe werd gestuurd om Hollandse slaven vrij te kopen. Ook Turkije als opvolger van het Osmaanse rijk is erfgenaam van een omvangrijk historisch centrum van internationale slavenhandel (overwegend blanke slaven en slavinnen uit de Balkan en Zuid Rusland; een bijzondere reputatie en hoge prijs hadden de blanke vrouwen uit het Kaukasus gebied – de Circassische slavinnen). Eeuwenlang waren in die landen slavenhandel en slavernij pijlers van de economie.

Om terug te komen op de zwarte bevolking van Rotterdam: de zwarte Rotterdammers die niet afkomstig zijn uit de Amerika’s maar van het Afrikaanse continent zelf, Ghanezen, Nigerianen e.d., hebben via hun voorouders een vergelijkbare maar intensievere relatie met slavenjacht en -handel als de blanke Rotterdammers. Hun voorouders waren als deelnemers of toeschouwers de ‘slaafmakers’ die hun eigen soort als slaaf gevangen namen of lieten nemen, om naar de kust te worden afgevoerd en verkocht aan de blanke handelaars. Inmiddels zijn de afstammelingen van die ‘slaafgemaakten’, de Afro-Amerikaanse zwarten dus, in zeer veel gevallen nog maar halfzwart en daarmee ook veel directere afstammelingen van de blanke slavenhouders dan de autochtone witte Rotterdammers. Die afkomst is ook hun geboorterecht geweest op de relatieve rijkdom in de Zuid- en Midden-Amerikaanse landen (BNP’s per capita vier tot vijf maal de BNP’s in de Afrikaanse landen) en op hun entree in het echt rijke deel van de wereld. Men kan deze toerekening van een gemengd voorgeslacht onkies vinden maar ze is in wezen niet anders dan de toerekening aan de huidige autochtone Rotterdammers van een mogelijke afstamming van slavenhandelaars, wat deze motie dus in feite doet. En het zou een vorm zijn van selectief shoppen in het pakhuis van de geschiedenis om de ene toerekening wel en de andere niet te willen accepteren. Het blijft natuurlijk een heel vreemde keuze om binnen de etnisch gemende Rotterdamse bevolking elkaar de maat te willen nemen op het voorgeslacht. Binnen ons etnisch gemengd huwelijk doen mijn vrouw en ik daar niet aan en het is ons onduidelijk waarom dat in de samenleving buitenshuis wel gedaan zou moeten worden. 

Het is overigens passend dat de motie verwijst naar het “VN Decennium voor Mensen van Afrikaanse Afkomst”. Deze VN resolutie gaat mank aan een zelfde soort vooringenomen denken en gebrek aan historisch inzicht als de bovenstaande motie en is ook buitendien een merkwaardige zaak: een decennium gewijd aan het slachtofferschap van zwarte mensen. De historische slavernij is nooit exclusief een zaak geweest van blanke daders en zwarte slachtoffers. Vóór de Franse revolutie was slavernij een sociale conditie van alle tijden en alle plaatsen waarbij huidskleur er niet echt toe deed (lees bijvoorbeeld “Candide” of “De avonturen van Mijnheer Prikkebeen”). Als de Rotterdamse raad mij niet geloven wil, laat hen dan de Bijbel lezen of de Koran raadplegen, of ze kunnen ook Wikipedia raadplegen: https://en.wikipedia.org/wiki/History_of_slavery#cite_note-204 

Samenvattend: de motie is gebaseerd op een dubbele denkfout: (1) Het verhaal klopt niet: slavernij is historisch gezien een mondiaal verschijnsel waarin het gros van de etnische collectieven nu eens meer en dan weer minder zowel dader als slachtoffer zijn geweest. (2) De slavernijgeschiedenis is als historische claimgrond principieel ongeldig: de historische slavernij was gebaseerd op toen geldende rechtsbeginselen en wetten die ook door de godsdiensten onderschreven werden. En wat destijds voor de wet geen misdaad was kan niet met terugwerkende kracht en volgens normen en wetten die toen nog niet bestonden alsnog voor de wet tot misdaad worden verklaard.