In de middeleeuwen gold voor melaatsen de verplichting hun aanwezigheid met een bel kenbaar te maken. Onze quarantainemaatregelen moeten uitgaan van een situatie waarin de besmetting onbekend en onzichtbaar is. Dus worden alle contacten zoveel mogelijk verhinderd: door een verplicht voorgeschreven onderlinge minimumafstand, door het verbieden van samenkomsten van meerdere personen (in onderwijs, recreatie, sport, cultuur, horeca, et cetera), geen bezoek aan huis van eerst >3 personen, toen >2 personen, toen >1 persoon (voorlopig als dringend advies) en ook het mondkapje is bedoeld als een contactbarrière. Vanaf zaterdag 23 januari geldt nu bovendien de ‘avondklok’, een spertijd voor de nachtelijke uren. Al met al een groot aantal belemmeringen van het maatschappelijk verkeer. En voor één geval zelfs aantoonbaar zonder resultaat. Zoals Van Dissel (OMT) heeft uitgelegd: “Als je tweehonderdduizend mensen een week lang consequent het mondkapje dragen laat voorkom je daarmee misschien – en ik zeg nadrukkelijk misschien – één besmetting” Feitelijk gelden soortgelijke caveats voor alle quarantainemaatregelen: ze halen mogelijk weinig tot niets uit terwijl de broodwinning van velen er wel door op het spel gezet wordt. In dit verband is het eigenlijk vreemd dat de Kamer de avondklok heeft geaccepteerd zonder indringende vragen naar het effect. Wie ’s avonds of ’s nachts naar buiten ging kon de schaarse passanten altijd gemakkelijk op ruime afstand passeren. Zo’n spertijd (destijds door de Duitsers ingevoerd om illegale activiteiten te verhinderen) is voor de coronaverspreiding een gebaar dat geen verschil maken zal. Het OMT is kennelijk door zijn effectieve maatregelen heen dus accepteert de politiek symbolische voorzorg.