Er gaat een virus door de wereld. Eén die veel gevaarlijk is dan het virus dat de wereld op dit moment in haar greep houdt. Een virus ook dat al veel langer onder ons is. Het is het virus van overgave.
Sinds de dood van George Floyd openbaart dit virus zich in al haar gruwelijkheid. Winkels worden geplunderd en in brand gestoken, standbeelden omvergetrokken. Een woedende menigte eist verandering. Waarvoor en hoe is onduidelijk. Hoogst waarschijnlijk weet het overgrote deel van de demonstranten dat ook niet. Het laat zich, als ‘nuttige idioten’, meeslepen in de storm van barbarij. Met de blik op oneindig en het verstand op nul stort de menigte zich in weer een nieuw event. Op jacht naar uiterlijke symbolen van wat de leiders van de bende typeren als ‘koloniaal’, ‘onderdrukkend’, ‘racistisch’. Terwijl de wereld in het tweede kwartaal van dit jaar zo’n beetje volledig stil stond en op slot was, barstte aan het einde van deze periode een storm los die zich niet beperkte tot de Verenigde Staten, maar spoedig over alle continenten raasde. Een groot deel van de mensheid kijkt er met verbijstering naar.
Maar minstens even verbijsterend zijn de reacties van overheden, politie, media en allerlei culturele instellingen. Men pakt standbeelden in, uit voorzorg zo men zegt. Men verwijdert en masse beelden. Men wijzigt namen van straten, pleinen en instellingen. Men past tv- en radioprogramma’s aan. Boeken krijgen andere titels of worden uit bibliotheken verwijderd. Films en tv-series verdwijnen uit het aanbod of krijgen een zogeheten ‘disclaimer’, waarin het tv-bedrijf waarschuwt voor “aanstootgevende inhoud”.
De overheden treden niet op, maar bij het minste rumoer geven ze toe. Anarchisten en antifa roepen in de Verenigde Staten complete wijken uit tot ‘bevrijd gebied’ – zogeheten ‘autonome zones’, inclusief grenzen, belasting, thuislanden en gedachtepolitie. De burgemeester van Seattle, de eerste Amerikaanse stad met zo’n zone (de CHAZ), grijpt niet in maar riep in een interview met CNN uit dat de stad een “summer of love” kan vieren! Met haar uitspraak verwees de burgemeester naar de roemruchte ‘zomer van liefde’ in San Francisco in 1967. Propaganda van media en bevooroordeelde historici is erin geslaagd om van die zomer een beeld te schetsen van vrolijke en vredelievende jongens en meisjes met gitaren en bloemen in hun haar. Niets is echter minder waar. In dat jaar streek Charles Manson, de beruchte sekteleider, neer in de hippiewijk Haight-Ashbury in San Francisco en begon met het ronselen van volgelingen. Twee jaar later liet hij die een aantal gruwelijke moorden in Los Angeles plegen en riep hij op tot een ‘ras’senoorlog’. De ‘summer of love’ was een speeltuin voor pooiers, verkrachters, drugdealers en (serie)moordenaars. In de ‘bevrijde’ gebieden in de Amerikaanse steden zal dat niet anders zijn.
Het virus van overgave is een reflex die overheden al enkele decennia onder de leden heeft. Waar de media de megafoon is van de beeldenstorm en de anarchie, gaat de overheid op de knieën. Herman Vuijsje heeft daarvan in een mooi boek, ‘Lof der dwang’ (1989), de diagnose gesteld. Als drugsgebruikers een portiek of steeg bevuilen en onveilig maken, treed de lokale overheid en hermandad niet stevig op, maar grendelt de portiek of steeg af. Als vandalen met regelmaat bushokjes, parkbanken, straatlantaarns en openbare telefooncellen (oudere lezers zullen weten dat deze voorziening in iedere wijk van de stad was te vinden) vernielen handhaaft men niet, maar verwijdert men de publieke voorzieningen. Het virus van overgave in praktijk.
Niet alleen overheden, politie en media vallen ten prooi aan dit virus, ook eeuwenoude instituties raken besmet. Universiteiten, die al wat langer het spoor bijster zijn, verwijderen beelden en schilderijen en passen het curriculum aan. ‘Antiracisme-studies’ en ‘gedekoloniseerde’ bètawetenschappen voeren de toon. De ‘lange mars door de instituties’, die de linkse radicalen in de jaren zeventig van de vorige eeuw propageerden nadat hun gewelddadige opstand was mislukt, is wat dat betreft geslaagd. Die culturele revolutie heeft het klimaat gecreëerd waarin het virus van overgave goed kan gedijen. In de 20ste eeuw is, vanuit die voedingsbodem, weer het woord – of liever de vuist – aan de Rode Gardisten en Khmer Rouge.
Een ander eerbiedwaardig instituut is de kerk. Ook daarin is de meerderheid besmet met het virus. In de tweede helft van de vorige eeuw sloeg dat in alle hevigheid toe. Opeens moest het millennia oude instituut bij de tijd worden gebracht, aangepast aan de wereld. De eredienst moest aantrekkelijk worden voor het publiek en ingrijpende wijzigingen werden doorgevoerd in de eeuwenoude liturgie. Het gelovig volk eiste inspraak. Habijten en priestergewaden gingen aan de wilgen, popmuziek verving de psalmen, altaren werden verplaatst, gebeden aangepast, moderne media deed haar intrede. Alles om het gelovig volk tevreden te stemmen en de weglopers en buitenkerkelijken binnen de muren te krijgen. ‘Aantrekkelijkheid’ werd het nieuwe credo. Met alle gevolgen van dien. Open ramen, lege banken.
Het is een van die struikelteksten in de Bijbel, 2 Samuel 6, 6-7. Bij het overbrengen van de Ark van het Verbond naar Jeruzalem dreigt het heiligdom van de door ossen voorgetrokken wagen te vallen. Uzza wil dit voorkomen, maar op hetzelfde moment slaat God hem dood neer. Hoe onrechtvaardig en wreed. Hij wilde toch alleen maar helpen? Maar God heeft voor zijn heiligheid geen hulp nodig. De “heilige katholieke kerk” is er niet om zich aan te passen aan de grillen van de wereld. Zij is er om de heiligheid van God te tonen en die, binnen haar muren, te aanbidden.
Nu is een groot deel van het gelovig volk ontworteld en ontheemd, net als de rest van de mensheid. Met voorbedachte rade overigens, zoals de waanzin van het huidige moment laat zien. Met een doel, de vernietiging van alles van waarde: gezin, huwelijk, traditie, geloof, geschiedenis, volk. De Russische dissident Aleksandr Solzjenitsyn had dat scherp door: “Om een volk te vernietigen moet je zijn wortels doorsnijden”. Een virus is daarvoor heel doeltreffend.
Gerard Koning