Ieder jaar doet de leiding van de Protestantse Kerk in Nederland wel een uitspraak over populisme en zogeheten populistische partijen. Dat soort bewegingen en partijen – de PVV van Geert Wilders in het bijzonder – zetten mensen tegen elkaar op en handelen niet in de geest van het Evangelie, zo luidt vaak de waarschuwing. De theologen aan de Joseph Haydnlaan in Utrecht zullen diep in de boeken zijn gedoken om deze alarmbel tegen de stem van het volk te luiden. Deze zogenaamde zorg over de ontevreden burger – ‘de mislukten’, zoals een historica ze onlangs in de Volkskrant typeerde – blijft niet beperkt tot de erfgenamen van de Reformatie. Ook vanuit de bisschoppenconferentie van de Rooms-Katholieke Kerk klinken regelmatig vermaningen over deze politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Zo noemde bisschop De Korte van Den Bosch een aantal jaren geleden populistische politici “de nieuwe rattenvangers van Hamelen”. Het voortdurend hijsen van de waarschuwingsvlag is allang niet meer voorbehouden aan de gevestigde journalistiek en politieke partijen.
Vooral duidelijk is het dedain dat uit deze oekazes spreekt richting de gewone man en vrouw. Die kan blijkbaar niet zelf nadenken en moet gewaarschuwd worden voor het grote gevaar van Wilders, Baudet, anticorona-demonstranten, lockdowncritici, en anderen. Eenzijdige verontwaardiging overigens, want de kanseloproepen blijven stil als het gaat om antifa-terreur, militante milieuactivisten en intimidatie door overheidsfunctionarissen. Er is niet alleen een leegloop van kerken en een breuk tussen gelovigen en niet-gelovigen, er gaapt binnen de kerkmuren ook een kloof tussen ‘gestudeerden’ en het gewone volk. Religie, in het bijzonder het christelijke geloof, is gekaapt door intellectuelen en is een speeltje geworden van theologen.
Ontwikkelingen binnen de katholieke wereldkerk maken dit pijnlijk duidelijk. Hoewel begin jaren zestig de ramen binnen de kerk open moesten en de leek een grotere rol kreeg toebedeeld binnen de liturgie, werd de kerkleiding meer en meer een bolwerk van intellectuelen. Het fenomeen priesterarbeider en de bevrijdingstheologie leken een keuze in te houden voor het volk, maar waren in de praktijk niets anders dan een opzichtige flirt met de marxistische ideologie. Deze was in die jaren enorm populair onder studenten; de arbeiders namen er juist afstand van. Ook het verwijderen van populaire volksheiligen van de liturgische kalender en het neerkijken op en soms zelfs verbieden van volksdevotionaliteit maken duidelijk dat men niet veel op had met het gewone volk. Intellectuele exercities, keuzes voor foute ideologieën en het maken van bureaucratische beleidsplannen en overlegstructuur versterkten de macht van de intelligentsia. Niets ‘stem van het volk’: een religieuze voorhoede die, volgens klassiek leninistisch recept, de koers uitzet binnen de kerkmuren.
De ontwikkeling loopt parallel met die in de politiek, waar geen echte arbeider of kleine ondernemer meer is te vinden en alleen politici met een universitaire opleiding regels bedenken voor het volk. En juist als de stem van het volk zich laat horen via protest en de stembus, kiezen de kerken en de heersende politiek opnieuw tegen de burger en laten die in de kou staan. In de jaren zestig en zeventig een foute keuze, en nu weer een foute beslissing. Toen voor het marxisme en de intellectuele spielerei, nu tegen de woede van het volk, dat zich vertaalt in de groei van partijen als de PVV en Forum voor Democratie en een groeiende onvrede over de overheid en haar beleid.
Best knap voor een organisatie die zegt profetisch te willen spreken. Misschien moeten de kerkleiders in hun bijbels I Koningen 18 er op na slaan en zich afvragen aan welke kant ze staan: die van Elia of die van Baäl? Want hoe hard ze ook roepen en waarschuwen tegen het populisme, luistert er wel iemand?