Vorige maand was ik in India met een delegatiereis van het Europees Parlement. We bezochten de hoofdstad New Delhi, en de zuidelijke stad Chennai, in de deelstaat Tamil Nadu. Het cliché van India als land van de grote tegenstellingen is absoluut waar. Bijna nergens ter wereld zijn de armen zo arm en de rijken zo rijk. Daarbij is het land nog eens bijzonder dichtbevolkt, waardoor arm soms letterlijk bij rijk op de deurmat ligt.
De laatste jaren is de berichtgeving over India wel wat eenzijdiger geworden. Het land heeft een goede positie verworven als ‘I’ in de BRICS. In de internationale media gaat het vaak over “shining India” en zijn er velerlei verhalen van een snel rijker wordende middenklasse. Deze groep houdt van fel licht, glitter, glamour en juwelen, vandaar het “shining”. Indiase politici doen vaak ook erg hun best om dit verhaal te benadrukken en spreken dan vol trots over de economische groeicijfers, de sterke IT-sector, of een nieuwe raketlancering waarmee Pakistan nu definitief overtroffen is.
Met dit India wil de Europese Unie graag een handelsverdrag sluiten. Een verdrag dat, indien aangenomen, het grootste handelsverdrag ter wereld kan worden. Het gaat om een verdrag waarmee meer dan 100 miljard Euro is gemoeid. De voorstanders van dit verdrag zeggen dat de snelgroeiende Indiase middenklasse een enorme afzetmarkt is voor Europese producten. Bovendien zou India Europese investeringen hard nodig hebben en op haar beurt profiteren van 500 miljoen vaak welvarende consumenten.
Laat ik meteen duidelijk zijn: ik ben vóór internationale handel. Het kan zeker helpen om mensen uit de armoede te trekken en zelfredzaam te maken. Handel bevordert ook internationale contacten. Maar na dit, en eerdere, werkbezoeken aan India ben ik wel steeds meer overtuigd dat een handelsverdrag alleen goedgekeurd moet worden als het rekening houdt, ja zelfs opkomt voor ‘het andere India’.
Op de voorlaatste dag van de India-reis organiseerde ik een bijeenkomst met International Justice Mission (IJM), een van origine Amerikaanse organisatie die zich tot doel heeft gesteld de rechtssystemen in ontwikkelingslanden zo te hervormen dat ze niet alleen de rijken, maar eindelijk ook de armen en kwetsbaren gaan dienen.
Wat is de situatie nu: naar schatting 40 miljoen Indiërs werken en leven iedere dag als slaven. Ze worden door afpersing, wurgcontracten en geweld gedwongen tot 18 uur per dag te werken voor een paar cent. Contracten en schulden worden van generatie op generatie doorgegeven. Hele families zitten op deze manier opgesloten in steenfabrieken, zoutmijnen en rijstmolens. De kinderen weten niet beter en de volwassenen zijn door ondervoeding en uitputting niet meer in staat om zich te verweren. In het Indiase kastensysteem zijn de mensen van de laagste kaste – of klasse – de Dalits, meer dan wie dan ook slachtoffer van dit soort praktijken.
IJM speurt naar dit soort ‘werkplekken’. Onlangs nog werden nabij Chennai 512 slaven en hun gezinnen bevrijd uit een rijstmolen. En dan begint het werk pas echt: het op weg helpen van de bevrijde slaven naar een nieuw leven (‘victim care’), hen begeleiden in een nieuw bestaan (‘victim aftercare en freedom training’) en herstel vanuit een jarenlange situatie van fysiek en emotioneel lijden. Maar IJM brengt ook de ‘bazen’ voor de rechter: dat betekent het aanbrengen van een onderbouwde klacht bij de Openbare Aanklager, en steunverlening in de procesgang tot aan de veroordeling. Zo werd de eigenaar van die rijstmolen veroordeeld tot 5 jaar cel en een geldboete van bijna 1000 Euro. Een unicum! Sinds de 19e eeuw was er in India niet zo’n straf uitgedeeld. Want dat de Indiase wetgeving er op papier schitterend uitziet is één ding, maar die toepassen is iets totaal anders. Deze boodschap is bij mijn collega’s van het Europees Parlement goed aangekomen!
Toen ik in Chennai de minister-president van Tamil Nadu (een deelstaat van India, red.) vroeg naar de situatie van de Dalits en slavenarbeid in haar deelstaat, verzekerde ze mij dat er niets aan de hand was. Slavenarbeid? Dat komt hier niet voor! Dankzij het goed gedocumenteerde werk van IJM en andere organisaties weten we wel beter. In het op handen zijnde EU-India handelsverdrag zal dus een hoofdstuk moeten komen waarin concreet staat beschreven hoe vrije handel de slavenarbeid niet zal verergeren. En datzelfde geldt voor kinderarbeid, discriminatie van Dalits, van christenen. Dit hoofdstuk moet dezelfde status krijgen als hoofdstukken over import- en exporttarieven, overheidsaanbestedingen en investeringsclausules. Wanneer India, of Europa, niet voldoende hun best doen om slavenarbeid en andere uitwassen tegen te gaan, moet het handelsverdrag worden opgeschort. Alleen op deze manier kan handel ook echt iets betekenen voor de allerarmsten en kwetsbaren.