“In gelul kun je niet wonen”. Het naïeve ideaal van een gemeenschappelijk huis

door | 19 september 2017

Bas Heijne, columnist en schrijver, is een scherp observator van sociale ontwikkelingen in ons land. In NRC Handelsblad schrijft hij wekelijks een lezenswaardige column over vooral de eigenaardigheden in stad en platteland. Heijne, net geen babyboomer, ziet namelijk overal tegenstellingen. Tussen stedelingen en dorpelingen, tussen hoog en laag opgeleid, tussen rijk en arm, tussen kosmopolitisme en nationalisme, tussen gevestigden en buitenstaanders (zoals Norbert Elias dat in de vorige eeuw zo treffend omschreef).

Onlangs verscheen van de Amsterdammer een klein boekje over de ‘erfenis van Gandhi, King en Mandela’, met als titel Wereldverbeteraars. Heijne onderzoekt in dit essay wat de idealen van de drie genoemde leiders kunnen betekenen voor onze huidige tijd. Een tijd die Heijne, in navolging van de Britse schrijver Pankaj Mishra, labelt als één vol van ressentiment, van groepsdenken, van woede, van tegenstellingen. Filosofisch duiden beide essayisten ons tijdsgewricht als een reactie op en afkeer van het Verlichtingsdenken. Mishra ziet “een zekere spanning en tegenspraak in het idee van de emancipatie van het individu”, het gelijkheidsideaal van de Verlichting. Want hoe los je de spanning op tussen de emancipatie van individuen en het vormen van een gemeenschap? Een spanning die volgens de auteurs de afgelopen eeuwen alleen maar is toegenomen, nu het Verlichtingsideaal universeel is geworden en iedereen modern is.

Die vaststelling is een handige zet van beide auteurs. Deels klopt het natuurlijk. We kennen allemaal de fameuze ‘Kloof van Lessing’, die stelt dat wij, moderne mensen, nooit meer kunnen denken als iemand die bijvoorbeeld in de Middeleeuwen leefde. De premoderne denkwereld is voorgoed afgesloten. En als we in de stoel van de tandarts liggen prijzen we de technologische vooruitgang. Maar aan de andere kant kunnen de auteurs door hun vaststelling voorbijgaan aan het feit dat er groepen mensen zijn die helemaal geen boodschap hebben aan het moderne denken. Die voor hun doeleinden handig gebruik maken van alle technologische middelen die de moderniteit biedt, zoals vliegtuigen, internet, smartphones en ingrediënten voor verwoestende bommen, maar in hun denken diametraal tegenover het Verlichtingsdenken staan. Een paradox die de Britse auteur V.S. Naipaul in zijn reisboeken over het Midden-Oosten en India al eerder constateerde.

Want hoe definieer je modern? Als een filosofisch denkraam van waaruit het individu de wereld beschouwt? Of als een maatschappij die technologische vooruitgang omarmt? Maar Heijne gaat, in navolging van collega Mishra, voorbij aan deze vraag, en stelt unverfroren dat de tegenstelling – alweer! – gaat tussen het geëmancipeerde individu en de gemeenschap. En hij trekt vervolgens de conclusie dat de moderne (!) reactie hierop “terugvallen op een groepsidentiteit” is. Heijne gebruikt zelfs het ‘verdachte’ woord “identitaire groep” om deze, in zijn ogen, slechte ontwikkeling te duiden. Want je opsluiten in een eigen groep betekent je afsluiten van de wereld. En dat is slecht, aldus Heijne.

De essayist noemt ze niet bij naam en het is aan de lezer om deze zelf in te vullen: de identitaire groep. Bij een progressief schrijver als Heijne denk je dan al snel aan ‘boze, blanke burgers’. Maar de kosmopolitische bewoner van de grachtengordel behoort net zo goed tot een identitaire groep. Net als de salafistische moslim. Net als de zwarte, politiek bewuste migrant uit Afrika. Maar door het bewust gebruik van het woord ‘identitair’ framet Heijne de besloten groep tot één die zich voor de lezer al snel beweegt in het rechtse, nationalistische en conservatieve kamp. Dagblad Trouw, dat een voorpublicatie van het boekje van Heijne afgelopen zaterdag plaatste, doet daar nog een schepje bovenop en plaatst bij het stuk alleen foto’s van woedende burgers bij een inspraakavond over een te vestigen azc. Lekkere hapklare brokken voor de progressieve lezer.

Gandhi, hier met de latere Pakistaanse leider Jinnah, kon zijn ideaal van een gemeenschappelijk huis in eigen land niet waar maken.

Tegenover deze groepen plaatst de auteur het gedachtegoed van Gandhi, King en Mandela (in een vervolg op dit boekje zal ongetwijfeld die andere heilige van progressief seculier Nederland worden bijgevoegd, Obama). Volgens Gandhi is onze identiteit als een huis, waar vele mensen van diverse afkomst samen kunnen leven. De tragiek van de Indiase geweldloze activist is natuurlijk dat zijn eigen geboorteland dat idee niet kon waarmaken. Net zo goed als de erfenis van Martin Luther King ten onder ging in het geweld van Black Power en de Regenboognatie van Nelson Mandela een nachtmerrie van moord en corruptie is geworden. De idealisten die Heijne laat opdraven om zijn ideeën over de toekomst van Nederland en de wereld daarbuiten vorm te geven, laten tegelijk zien hoe naïef zijn wereldbeeld is. Want wat doe je als je imaginaire huis wordt overvallen, volstroomt met mensen die bezit nemen van alles dat je lief is? Die je huis in de brand steken en proberen op te blazen? Die geen boodschap hebben aan de huisregels? Praat maar eens met mensen in een gemiddelde volkswijk, Bas, voordat je een doorwrocht intellectueel essay schrijft. Het is toch opmerkelijk dat iedereen een groep mag vormen, behalve autochtone Nederlanders buiten de Amsterdamse grachtengordel.

Ironisch is dat een paar pagina’s na de voorpublicatie uit het boekje van Heijne Trouw een recensie plaatst van het boek Het Huis van de Regering (what’s in a name?). Dat gebouw werd door de Sovjet-autoriteiten tien jaar na de revolutie gebouwd om de voorhoede van de communisten te huisvesten. “De appartementen werden het thuis van burgers met verdiensten voor de revolutie, staats- en partijfunctionarissen, militairen, geleerden, modelarbeiders en andere zorgvuldig geselecteerden met hun gezinnen.” Weer tien jaar later waren veel van die gezinnen verdwenen, slachtoffers van de zuiveringen onder Stalin. Daarna kwam de oorlog met nazi-Duitsland, die ook het leven eiste van een groot aantal bewoners. De utopische grootheidswaanzin van de bouw van zo’n huis laat zien waar de idealen van de Verlichting, van de moderniteit, toe leiden: controle, terreur, moord. Niet toevallig begon de politieke Verlichting met dit drietal. En de dromen van dat andere drietal, die uit de titel van het boekje van Heijne, leidden eveneens tot dezelfde nachtmerrie.

Want de ideeën van de drie wereldverbeteraars zijn niet alleen grenzeloos naïef in een wereld waar macht en het streven daarnaar leidend zijn, ze leiden ook tot gruwelijke ongelukken. “In gelul kun je niet wonen”, zei de laatste echte arbeider in de sociaaldemocratische beweging ooit. Dat weten ze buiten de Amsterdamse ring, dat weten ze in de voormalige Sovjetunie, en dat beseft Bas Heijne binnenkort hopelijk ook.