Euthanasievonnis

door | 7 augustus 2021

Het Regionaal Tuchtcollege Gezondheidszorg te Den Haag heeft een arts berispt voor de uitvoering van een euthanasieverzoek waarin de verzoekster zeer nadrukkelijk stelde gebruik te willen maken van haar recht op euthanasie vóórdat zij wegens voortschrijdende dementie in een inrichting geplaatst zou zijn (NRC 24.07.2018). Dit vonnis laat ons achter met vragen: De arts in kwestie handelde op grond van twee wilsverklaringen, een oorspronkelijke en een geamendeerde, die beide onduidelijkheden bevatten m.b.t. het moment waarop de euthanasie zou moeten worden uitgevoerd. De verzoekster ging er namelijk van uit dat zij tot de euthanasie bij haar gezonde verstand zou zijn en dus het tijdstip daarvan zelf (mee) kon bepalen. Dat nu was niet het geval. In haar wilsverklaringen gaf zij niet aan hoe te handelen bij wilsonbekwaamheid. Wel gaf zij in beide versies zeer nadrukkelijk aan dat zij niet opgenomen wilde worden en niet de lijdensweg van haar dementerende moeder wilde herhalen. De euthanasie arts had dus twee keuzes: (1) Ofwel moest zij de primaire wens van haar patiënte uitvoeren (euthanasie ter voorkoming van de lijdensweg van voortgaande dementering) waarbij zij de bijkomende wens (patiënte wil zelf aangeven wanneer de euthanasie wordt uitgevoerd) moest negeren. (2) Ofwel moest zij op grond van de onuitvoerbaarheid van die secundaire wens patiënte’s primaire wens negeren en patiënte aan haar lot over laten. Zij koos het humane alternatief. Het is heel opvallend dat het Tuchtcollege dit dilemma compleet negeert en zich beperkt tot de uitspraak dat de wensen van patiënte omtrent het zelf meebepalen van het moment van euthanasie, niet genegeerd hadden mogen worden. Opmerkelijk is ook dat de voor deze euthanasie vooraf verkregen fiats van twee onafhankelijke artsen (zgn. SCEN-artsen) in het vonnis niet vermeld worden en deze artsen niet mee worden berispt.