Europeanen weten niet wat oorlog is

door | 26 maart 2016

Onderstaande tekst is een vertaling van fragmenten uit twee interviews van Boulevard Voltaire met Alain de Benoist, die op 18 en 29 november gepubliceerd werden. De schrijver, politiek-filosoof en journalist Alain de Benoist is een van de beeldbepalende personen van de Franse Nouvelle Droite.

Na de terroristische aanslagen in januari 2015 gingen miljoenen mensen de straat op en zeiden: “Ik ben Charlie!”. In de dagen na de aanslag van 13 november 2015 waren er slechts een paar manifestaties, maar wel één van ‘nationale rouw’ voor het Hôtel des Invalides. Vanwaar dit onderscheid?

Benoist: In januari hebben islamitische terroristen journalisten vermoord die ze ‘blasfemie’ verweten, en aansluitend Joden, met als enige reden dat het Joden waren. In dat geval was het voor de demonstranten, die goeddeels journalisten noch Joden waren, eenvoudig zich solidair te verklaren. De aanslagplegers van 13 november hebben daarentegen de bezoekers van de ‘Bataclan’ zonder onderscheid afgeslacht. Met deze ijskoude douche wilden ze ons laten zien, dat een ieder van ons een potentieel doelwit is. Ook al waren de daders in beide gevallen ‘geradicaliseerde’ criminelen, de boodschap was niet dezelfde. De aanslag op Charlie Hebdo had een religieuze achtergrond, die op de ‘Bataclan’ een politieke. De terroristen van 13 november hebben vergelding geoefend voor onze militaire betrokkenheid in Syrië. [De Franse president, François] Hollande heeft dat heel goed begrepen: Hij beval de luchtmacht per ommegaande, hun inzet te intensiveren, terwijl hij tegelijkertijd een groots opgezette diplomatieke rondgang ondernam. Zoals Dominique Jamet opmerkte: “We kunnen niet in een ver land oorlog voeren en in ons eigen land vrede hebben.” Wij voeren oorlog bij hun, zij voeren oorlog bij ons. Zo simpel is dat.

‘Nu is het oorlog!’ kopte Le Parisien de dag na de aanslagen van 13 november. “We bevinden ons in oorlog”, stelde ook premier Manuel Valls. Deelt u die mening?

Benoist: Natuurlijk. Maar waarom zou je nog extra benadrukken wat voor zich spreekt? Het eigenlijke probleem is dat we ons weliswaar in een oorlogssituatie bevinden, maar dat veel Fransen er überhaupt geen voorstelling van hebben wat dat eigenlijk betekent. Ze hebben op de tragedie geantwoord met de conventionele slagwoorden, die in de humanitaire, de sentimentele of de kinderlijk bescherming-zoekende categorieën vallen. Ze houden 1-minuut-stilten en steken kaarsjes aan, niet anders dan wanneer er een schietincident in een school plaats heeft gevonden, een vliegtuig is neergestort of een aardbeving heeft plaats gevonden. Ze verklaren dat ze ‘zich niet bang laten maken’, terwijl ze op ieder vals alarm als bange konijntjes reageren.  Er heersen angst, onzekerheid, psychose. Uiteindelijk verklaart men de aanslagen als een ontketening van onbegrijpelijk geweld, waarvan de auteurs ‘de dood liefhebben’ en de slachtoffers ‘het leven liefhebben’. Dit vocabulaire, deze houding, deze reacties zijn niet die van een volk dat begrepen heeft wat oorlog is.

Waar komt dit gebrek aan inzicht in de situatie vandaan?

Benoist: Ten eerste hebben we met een bijzondere combinatie van conventionele grondoorlog en terrorisme te maken, waarbij de vijand zijn strijders deels in ons eigen land rekruteert. Bovendien heeft niemand de Fransen toereikend uitgelegd waarom ze zich aan de zijde van de Amerikanen in een conflict tussen soennieten en sjiieten zouden moeten mengen, of waarom we hardnekkig iedere samenwerking met Syrië en Iran weigeren, die IS op de grond bestrijden, terwijl we tegelijkertijd de oliedictaturen aan de Golf het hof maken, die de jihadisten direct of indirect ondersteunen. Een dergelijk gebrek aan helderheid is voor het begrip niet bepaald bevorderlijk.

Nu klinkt het alsof de bereidheid tot verdediging een kwestie zou zijn van een redelijk uitgelegde reden voor de verdediging…

Benoist: Nee, de echte reden is natuurlijk een andere. Afgezien van de dekolonisatieoorlogen (Indochina, Algerije) leeft Frankrijk al 70 jaar in vrede.Dat betekent dat drie generaties de oorlog niet meer kennen, hem nooit beleefd hebben – een in de geschiedenis ongeziene situatie. In de collectieve voorstelling van de Europeanen is er geen oorlog meer, of preciezer gezegd: is er ‘bij ons’ geen oorlog meer. Ondanks de gebeurtenissen die Joegoslavië verscheurd hebben en ondanks de Oekraïne-crisis denken ze dat oorlog in Europa iets onmogelijks is geworden. Ze verbeelden zich dat het Europese opbouwproject een toestand van vrede heeft geschapen die eeuwig zal voortbestaan. Natuurlijk weet men dat het Franse leger in verschillende landen ‘missies’ uitvoert, maar men doet alsof men daar niets mee te maken heeft. Daarom spreken we ook van ‘apocalyptische scènes’ om de aanslagen te beschrijven, waarbij 130 slachtoffers vielen. Als dat ‘apocalyptisch’ is – wat blijft er dan nog aan woorden over om tijden als de Eerste Wereldoorlog te beschrijven, waarin op één dag 20.000 mensen om konden komen? We moeten begrijpen dat de vrede een fragiele zaak is en nooit de natuurlijke, vanzelfsprekende toestand van een maatschappij kan zijn. Ook in Europa.

De oude droom om ‘de oorlog af te schaffen’ blijft echter bestaan, hoewel er sinds de officiële afschaffing van de oorlog meer oorlogen op de wereld plaats vinden dan ooit tevoren.

Benoist: Dit is de geest van die pacifisten die ‘de oorlog bestrijden’ willen, zonder op te merken hoe paradox die leus is. Pacifisme betekent echter geenszins vrede, veeleer in tegendeel! In zijn in 1795 gepubliceerde verhandeling Zum ewigen Frieden verklaarde Kant de ‘eeuwige vrede’ tot postulaat van de praktische rede: “Nun spricht die moralisch-praktische Vernunft in uns ihr unwiderstehliches Veto aus: Es soll kein Krieg sein.” Men ziet, dat dit een vrome eed veronderstelt, want als het mogelijk was in de praxis om te zetten wat zich slechts in het bereik van de zuivere rede openbaart, dan zou er geen grond zijn om nog aan het onderscheid tussen empirie en metafysica vast te houden. Het Kantiaanse project stelde in werkelijkheid de metafysica boven de praxis. Vrede kan echter niet zonder oorlog gedacht worden en oorlog niet zonder vrede.

Wat betekent dat voor de politiek?

Benoist: Oorlog zal altijd een mogelijkheid blijven. Het zal ons nooit lukken zijn oorzaken te doen verdwijnen, aangezien we geen volledige controle kunnen hebben over de veelvoudige tegenstellingen en onverenigbaarheden, die voortkomen uit de aspiraties, waarden, belangen en plannen van de mensen. Ook de afschaffing van de natiestaat zou daar niets aan veranderen: In een ‘wereldstaat’ zouden de oorlogen tussen staten simpelweg vervangen worden door burgeroorlogen. We kunnen een vijand niet laten verdwijnen door onszelf tot vredesapostelen te verklaren, maar alleen door ons als sterker te bewijzen.

De ‘Islamitische Staat’ maakt geen geheim van haar verachting voor de westerse beschaving, die ze voor decadent houdt. Wat vindt u daarvan?

Benoist: De decadentie van het huidige Westen is een feit. Het klopt eveneens dat de interventies van het Westen in het Midden-Oosten sinds 1990 burgeroorlogen en chaos hebben voortgebracht. Onze defecten verheerlijken zou echter het slechtst denkbare antwoord zijn. In tegendeel, het is onze decadentie, die ons op suïcidale wijze eraan herinnert, dat we ons tegen het jihadisme moeten verweren. François Hollande moedigde ons al kort na de aanslagen in januari aan om te blijven ‘consumeren’, en onlangs beval hij het zoeken van ‘amusement’ aan. De ceremonie voor Des Invalides bespeelde de emoties van de mensen, maar het was geen oproep tot de strijd. Met variété-schlagers zullen we geen moed en wilskracht voortbrengen. Zoals Olivier Zajec schreef: “Het zijn de naties, en niet de consumptie of de moraal, die de wereld weer een vorm en een zin geven.” Oorlog is een verwijzing naar anderen die ook een verwijzing naar zichzelf impliceert. Dat wil zeggen: “Als we willen onderkennen wat onze belangen zijn, dan moeten we eerst onderkennen wie we zelf zijn” (Hubert Védrine). Europa heeft, in het aangezicht van een universalisme dat tot ontworteling leidt, geen andere keus dan zijn constitutief eigene te bekrachtigen.