Het onlangs in Duitse vertaling bij uitgeverij Suhrkamp verschenen essay ‘Europa und die Nationalstaaten’ van de Joods-Hongaarse publicist György Konrád (1933) gaat eigenlijk maar over één enkele natiestaat en wel de Hongaarse. Die ziet Konrád – en daarmee vertegenwoordigt hij een minderheidsstandpunt in Hongarije dat in West-Europa populairder is – onder de regering Orbán sinds 2010 op weg naar een autoritair geleide staat, “een postcommunistische, nationale autoritaire staat die in zekere zin in de buurt komt van neofascisme”. De twee-derde meerderheid van de regeringspartijen in het parlement zou tot een afschaffing van de pluralistische democratie en een machtsconcentratie op het hoogste niveau leiden. Politieke tegenstanders van de regering zouden als vijanden beschouwd worden en gunstelingen bevoordeeld. Extreem nationalisme en antisemitisme zouden zich weer breed maken.
Tegen deze duistere achtergrond ziet Konrád de sterren van de Europese Unie des te helderder stralen. Europa staat in zijn optiek voor matiging en on-ideologische nuchterheid, niet voor charismatische leiders, maar voor betrouwbare vaklieden, voor een cultuur van samenwerking, niet van nationalistische confrontatie. De staat die het voorrecht ten deel valt om lidstaat te worden van de Europese Unie, ziet hij dan ook een plaats “in een hogere klas in de school van de beschaving” toegewezen. Europa beteugelt de politieke passie van een ontketend, mythisch nationalisme: “De EU tempert het in ons verborgen onstuimige en brengt ons tot vergelijkend inzicht.” Politieke smeerpoetsen moeten echter buiten blijven of door “de rationaliteit van de federatie” weer op het pad van de politieke deugd terug gebracht worden. Een Europese interventie ter bescherming van de democratie wanneer die in een natiestaat bedreigd wordt is voor Konrád dan ook niet slechts legitiem, maar zelfs een plicht!
Wie bekend is met de loopbaan van Konrád, kan zijn zorgen omtrent wat hij ziet als een dreigende afbouw van rechtstatelijke checks and balances en gelijkschakeling van de media, zijn “angst voor een nieuwe tirannie” goed begrijpen: “Na mijn bevrijding uit de puinhopen van twee dictaturen kan ik bij mezelf naar geen van beide enige heimwee bespeuren.” Maar kan en moet Europa hier behulpzaam zijn? De vermeende “rationele controle van de staat door de EU” bewees zich zoals bekend in 2000, toen de deelname van de FPÖ aan de Oostenrijkse regering de EU-gemoederen deed oplaaien, als drieste en lompe inmenging door andere EU-lidstaten; over deze schandalige zaak rept Konrád met geen woord.
Het is begrijpelijk en uit democratisch oogpunt lovenswaardig dat Konrád de nationale politieke elite “als herverdelende bureaucratieën met eigen belangen” wantrouwt en het misbruik van macht en geld door mensen in overheidsfuncties geselt. Maar loopt de Europese politieke elite niet hetzelfde gevaar? Werkt ook zij niet met mythen, probeert ook zij niet door inzet van fondsen te heersen en bureaucratisch uit te dijen? Zo kritisch als Konrád de natiestaten, in het bijzonder de Hongaarse, bejegent, zo idealistisch is zijn perceptie van de EU: “Kiezen voor Europa is kiezen voor argumenten en politieke oprechtheid, wat een scherp oordeel niet uitsluit. Europa betekent vandaag de dag de concurrentie van intelligentie en gedrag. Toenemende omzet van geestelijke en afnemende omzet van materiële goederen.” Spreekt hij hier werkelijk over de Europese Unie? Wat Europa tot eenheid vormt, daarin heeft de ‘antipolitieke’ estheet Konrád zeker gelijk, is zijn verscheidenheid in cultuur, “die eeuwen, millennia eerder ontstaan is dan de economisch-politieke eenheid van ons continent”. Voor het voortbestaan van deze cultuur is de Europese Unie echter, zoals hij toegeeft, “geen bestaansvoorwaarde”.
De Europese Unie is een ambitieus politiek project. Haar architectuur moet, om langer mee te kunnen en door Europese burgers aanvaard te worden, overeenkomen met “het gelaagde wezen van het Europese bewustzijn”. “Klaarblijkelijk begeert iedere nationale gemeenschap zelfbeschikking, autonomie, eigen instituties en een eigen natiestaat.” Maar de gelouterde natiestaat doet geen aanmatigende aanspraak op leiderschap meer, maar verstaat zich als deel van een grotere Europese gemeenschap, die zij onderhoudt. “Die op de vaderlandsliefde toegesneden stijl mogen we, die de vriendschappelijke gelijkwaardigheid van de vaderlanden voor vanzelfsprekend houdt.” Ook de Europese gemeenschap mag niet aan de arrogantie van de macht ten prooi vallen en haar soevereiniteitsaanspraak ongepast ten koste van de naties willen uitbreiden. Ook in dit opzicht moet men als Europeaan waakzaam blijven.
N.a.v. György Konrád, Europa und die Nationalstaaten, (Suhrkamp Verlag, Berlijn, 2013), 183 pp., €14,95.