De onthoofding van een Indonesische verzetsstrijder

door | 9 februari 2021

In het artikel van Henk Runhaar (Leidsch Dagblad 2.10.2020, pag. 6, Voorop) over de in maart 1947 op Zuid-Celebes onthoofde “strijder” wiens zoon 73 jaar na dato in een civiel proces voor de Haagse rechter een schadevergoeding toegewezen kreeg, ontbreekt de informatie over de context: Zuid-Celebes was in 1946 – 1947 het toneel van een extreme terreurcampagne van irreguliere Indonesische troepen tegen de burgerbevolking. Elke samenwerking, elk contact met het koloniaal gezag of met tegenstanders van de ‘Republik’, kon op bestiale wijze worden afgestraft: Uit een nota van hoofdambtenaar B.J. Lambers (december 1946) het volgende voorbeeld: “Van een beambte die zijn werk bleef voortzetten werd diens zwangere vrouw levend de buik opengesneden, het kind werd uitgerukt en het hoofd daarvan werd afgehouwen; de moeder werd na verdere mishandeling stervend achtergelaten.” Deze actie (en denk niet dat dit exces uitzonderlijk was) was dus onderdeel van een campagne die werd aangestuurd vanuit nationalistisch Jogjakarta. Om een eind te maken aan deze terreur die het openbare leven dreigde te verlammen, besloot luitenant gouverneur-generaal Van Mook het zgn. Depot Speciale Troepen (DST) in te zetten, een specialistische antiterreureenheid geleid door de in Engeland als commando opgeleide antiterreurspecialist Westerling. De zuiveringsacties van het DST waarbij onder Westerlings commando ongeveer 500 terroristen standrechtelijk werden geëxecuteerd, werden, tot grote opluchting van vooral de lokale bevolking, een doorslaggevend succes. Ik heb nooit gehoord van schadevergoedingen die door de Indonesische rechter zijn toegekend aan nabestaanden van de boven aangeduide terreurcampagne.