China kampt met toenemend Oeigoers terrorisme

door | 8 juni 2017

De Volksrepubliek China is een seculiere staat en de meeste ingezetenen rekenen zich niet tot een bepaalde religie. Tot de uitzonderingen hierop horen onder andere de naar schatting 23 miljoen islamieten in China, die deels voor grote problemen zorgen.

De islam wordt vooral aangehangen door de Oeigoeren en andere Turkse volken in de noordwestelijke grensprovincie Xinjiang. De Oeigoeren maken ongeveer de helft van alle islamieten in China uit. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld de circa elf miljoen Hui, die verwant zijn aan de Han-Chinezen. Het religieuze centrum van de Hui ligt in Linxia, dat ook wel als ‘Klein-Mekka’ aangeduid wordt. De gezagsgetrouwe Hui bezorgen de leiding in Peking echter geen noemenswaardige problemen.

Dat is wel anders met de Oeigoeren in het Oeigoerse autonome gebied Xinjiang, dat onder andere aan de islamitische landen Pakistan en Afghanistan grenst. De Oeigoeren streven vanouds naar onafhankelijkheid van China en raakten vanaf 1990 in het vaarwater van het islamitische extremisme. Daarvan getuigt niet in de laatste plaats het ontstaan van terroristische organisaties als de East Turkestan Islamic Movement (ETIM) en de later daaruit voort gekomen Turkestan Islamic Party (TIP). Deze organisaties werken samen met Al Qaida en verwante organisaties. Daartoe behoorde ook de Islamic Movement of Uzbekistan, tot deze het Al Qaida-netwerk verruilde voor dat van IS, wat op forse kritiek van TIP kwam te staan.

Al Qaida en IS

Er vechten ook Oeigoeren in Syrië. Een deel van hen is echter ontevreden over hoe de Syrische Al Qaida-tak, voorheen Jabhat al-Nusra, nu Jabhat Fateh al-Sham, zich minder ‘al Qaida-achtig’ en meer Syrisch probeert voor te doen, zodat een klein deel van de Oeigoerse strijders inmiddels is overgegaan naar ‘Islamitische Staat’.

De ‘kalief’ van IS, Abu Bakr al-Baghdadi noemde China in zijn inaugurele rede in juli 2014 als een land dat moslims onderdrukt. Daarop volgde in het voorjaar van 2015 een indirecte oorlogsverklaring van IS via internet. In november van het zelfde jaar vermoordden beulen uit naam van Allah de eerste Chinese gijzelaars.

Kort daarop verbreidde het al-Hayat Media Center van de terreurorganisatie in Syrië strijdliederen met de oproep aan de moslims in het “rijk van het midden” om “te ontwaken” en “naar de wapenen te grijpen”. Nog duidelijker viel de volgende boodschap van IS aan het adres van Peking uit, daarin heette het onder andere dat de “soldaten van het kalifaat” zouden komen om “stromen van bloed te laten vloeien en de onderdrukten te wreken!” Deze dreigementen werden in het Chinees uitgesproken door Oeigoerse IS-strijders. Volgens gegevens van het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken, die aangehaald worden door het dagblad Yediot Aharonot, zouden er momenteel enkele honderden tot mogelijk enkele duizenden Oeigoerse strijders in Syrië zijn. Daarvan vechten de meeste voor aan Al Qaida gelieerde groepen en een kleiner aantal voor IS.

Dat betekent dat mettertijd vele Oeigoeren met gevechtservaring vanuit Syrië en Irak naar huis terugkeren, wat het gevaar van islamitische opstanden doet toenemen. Peking voelde zich derhalve genoodzaakt tot omvattende repressiemaatregelen in Xinjiang.

Per slot van rekening heeft de noordwestelijke provincie van China een niet te onderschatten economische betekenis voor het rijk van het midden. Er bevindt zich namelijk een derde van de olie en gasvoorraden van het land. Daarbij komen bodemschatten als goud, koper en uranium. Ook bevindt zich in de provincie het vroegere kernwapenproefterrein aan de Lop Nor, dat binnenkort als eindstation voor het hoogradioactieve afval van de Chinese kernindustrie moet dienen.

Duizenden doden

In Xinjiang kwam het in de afgelopen decennia tijdens de vastenmaand Ramadan steeds weer tot heftige rellen. Die eisten alleen in juli 2009 al zo’n 200 slachtoffers en verliepen steeds volgens hetzelfde patroon: Eerst trokken Oeigoeren-bendes door de straten en lynchten Han-Chinezen, dan sloegen de ordebewakers van het centrale gezag met harde hand terug.

Bovendien pleegden islamitische terroristen regelmatig aanslagen in andere delen van het land. Daardoor kwamen sinds 1990 reeds duizenden mensen om het leven. De laatste tijd worden de aanslagen vrijwel altijd opgeëist door ETIM of TIP. Dat was bijvoorbeeld het geval met de mesaanval van Kunming in Zuid-West-China, waarbij op 1 maart 2014 30 reizigers en politieagenten om het leven kwamen, en vergelijkbare moorden in Guangzhou en de hoofdstad van Xinjiang, Ürümqi, in de lente van 2014.

Daarbij komen bomaanslagen als die van mei en september 2014 op de treinstations van Ürümqi en Luntai met tientallen doden. Net zulke bloedige gevolgen lieten in 2008 aanvallen op lijnbussen zien in de steden Shanghai, Kunming en elders in de provincie Yunnan.

De meest symbolisch geladen actie van ETIM had plaats op 28 oktober 2013. Toen raasde een met jerrycans met benzine volgestouwde SUV direct onder het grote portret van Mao op het Plein van de Hemelse Vrede in het centrum van Peking tussen de flanerende toeristen door en brandde vervolgens uit. Daarbij vielen vijf doden en 40 gewonden. Voor het staats- en partijhoofd Xi Jinping was het aanleiding om zijn politieke koers tegenover de Oeigoeren in de onrustige provincie Xinjiang duidelijk te verscherpen.

Historische speelbal

Dat Peking het separatistische streven van de Oeigoeren als serieuze bedreiging ziet en zodoende met alle middelen bestrijdt, heeft ook historische redenen. Er ontstonden in Xinjiang namelijk al tweemaal afvallige gebieden. Zo riepen de Oeigoeren in november 1933 de Islamitische Republiek Oost-Turkestan uit.

Die zou echter slechts enkele maanden bestaan en door de Mantsjoerijse krijgsheer Sheng Shicai  met wapensteun van de Sovjets beëindigd worden. Aansluitend veranderde hij de nominaal weer Chinese provincie in een protectoraat van de Sovjet-Unie. Die stationeerde troepen in Xinjiang en begon met het delven van bodemschatten. Daarbij ging het niet in de laatste plaats om uraniumerts, dat Moskou nodig had voor zijn kernprogramma.

De verkrijging van de strategisch belangrijke delfstof was vanaf 1943 een belangrijke taak van Josef Stalins chef van de geheime dienst Lavrenti Beria. En die moest al snel vaststellen dat Sheng, die op enig moment zelfs lid was geworden van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie, nu met de nationalistische Chinese regering van Tsjang Kai-shek samenwerkte. Derhalve initieerde Beria een “volksopstand” van de Oeigoeren en andere islamitische volken in Xinjiang.

In de loop van die opstand riepen de rebellen onder Elihan Tore Saghuniy en Ehmetjan Qasimi op 12 november 1944 opnieuw een Republiek Oost-Turkestan uit. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat deze meteen zou toetreden tot de Sovjet-Unie, maar Stalin had er al snel geen belangstelling meer voor. Enerzijds omdat hij vreesde dat het radicaal-islamitische elan naar het aangrenzende Russisch-Turkestan over zou kunnen slaan. Anderzijds omdat hij sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog toegang had gekregen tot het uranium in Tsjechië en wat de DDR zou worden.

Derhalve liet Stalin de in de Chinese burgeroorlog triomferende communistenleider Mao weten dat hij de Oeigoeren-staat op kon heffen en de provincie Xinjiang weer onder controle van Peking kon brengen. En dat deed de grote roerganger eind 1949 dan ook. Door het voortbestaan van het onafhankelijkheidsstreven van de Oeigoeren, blijft Xinjiang echter een zwakke plek van China, die zich leent voor door buitenlandse machten gestimuleerde agitatie.