Tjerk de Haan, medisch socioloog
Inleiding
Maandag 16 maart 2020. In een tv-toespraak wendt minister-president Mark Rutte zich tot het Nederlandse volk omtrent het coronavirus. Het is geen gemakkelijke boodschap die hij heeft, zo stelt hij, want:
“De realiteit is, dat het coronavirus onder ons is en voorlopig ook onder ons zal blijven. Er is geen eenvoudige of snelle uitweg uit deze zeer moeilijke situatie.”
Hij spreekt verder van ”een opgave van enorme omvang” om zich vervolgens af te vragen: “Gebeurt dit echt? Want de maatregelen die hier en elders worden getroffen zijn ongekend voor landen in vredestijd.”
Om de ernst van de ‘zeer moeilijke situatie’ nog eens te benadrukken, wat heet, aan te scherpen, reageert Rutte op vrijdag 20 maart 2020 tijdens de persconferentie na afloop van de ministerraad op een opmerking van verslaggever Wisterman van Associated Press (AP): “ik hoor u vanmiddag zeggen: dit is een van de grootste crises voor Nederland van de afgelopen …” als volgt:
“Nou, in peace time misschien wel de grootste die [wel] als samenleving ons raakt sinds de oorlog. Ik zou het … het lijkt mij groter dan de oliecrisis van begin jaren ’70. Aanzienlijk groter.”
Nog even afgezien van het feit dat voor diegenen met een ruimer historisch besef, niet de oliecrisis van de jaren ’70, maar de watersnoodramp van 1953 met onder meer 1.836 dodelijke slachtoffers als grootste crisis in de Nederlandse geschiedenis na WO II geboekstaafd staat, duidelijk is dat Rutte er zich ten volle van bewust is dat, nogmaals, de getroffen maatregelen ongekend zijn voor landen in vredestijd.
Dat nu maakt, gegeven ook de laatste stand van zaken, inzichten en fact finding, dat de vraag (die in een voorgaand artikel reeds aan de orde kwam) naar de juridische borging en verankering van het getroffen (nood-) maatregelenpakket hernieuwd en met des te meer urgentie gesteld dient te worden.
Welwillende rechters
Dat de overheid een belangrijke taak heeft bij het beschermen van de volksgezondheid c.q. het bestrijden van infectieziekten is geen twistpunt. Maar wel of en zo ja in hoeverre, uit die taak- ook al is die grondwettelijk en verdragsrechtelijk geborgd- bevoegdheden voortvloeien waarmee vrijheden kunnen worden ingeperkt (meer in het bijzonder de bewegingsvrijheid, de privacy, de lichamelijke integriteit). “Want dat is de essentie van de rechtsstaat, die ook, of misschien wel juist, in moeilijke tijden bewaakt moet worden”, aldus Dute in zijn artikel in Boom juridische tijdschriften van september 2020: “De aanpak van de COVID-19 epidemie: een juridische tussenbalans”.
Dat dit bijzonder nauw luistert, blijkt wel uit het feit dat op 11 juni 2021 dit bericht verscheen: “Coronamaatregelen Spanje in strijd met wet, boetes vermoedelijk terugbetaald.”
Kort samengevat: de Spaanse regering had de bewegingsvrijheid van de bevolking niet mogen beperken door het uitroepen van de noodtoestand. Daarvoor had het de (zwaardere) staat van uitzondering moeten afkondigen, aldus het constitutioneel hof. Een uitspraak met als consequentie dat (vermoedelijk) honderdduizenden boetes die op grond van de noodtoestand zijn uitgedeeld, moeten worden terugbetaald.
Zou het recht in Nederland zijn loop hebben en nemen, d.w.z. overeenkomstig zuiver worden toegepast, was ook de Nederlandse regering c.q. de Staat een dergelijk vonnis (allang) ten deel gevallen.
Maar, helaas, wat vooralsnog een vermoeden was, is inmiddels bewaarheid geworden: uit recent bekend geworden e-mails van minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid inzake de zogenaamde ‘Avondklokzaak’ van de stichting Viruswaarheid is niets anders te begrijpen dan dat het kabinetsbeleid nadrukkelijk steunt en vertrouwt op welwillende rechters. Absoluut verbijsterend! De Rechtspraak als faciliterend, legitimerend en protegerend schild voor een overheidsbeleid dat aantoonbaar de essenties van de rechtsstaat schendt, in feite verkracht.
Want: enkel op grond van het uitroepen van de noodtoestand had de regering, om in de woorden van Rutte te spreken, ‘de hier en elders getroffen, voor landen in vredestijd ongekende maatregelen’ kunnen en mogen afkondigen!
Op maandag 3 mei 2021 vond een kort geding tegen de Staat plaats vanwege de stichting Viruswaarheid c.s. omtrent ‘de avondklok en alle andere maatregelen’, waarbij – niet voor de eerste keer – uitputtend door ’eiser(s)’ het vraagstuk van de onrechtmatigheid van bedoelde covid-19 wetsbepalingen werd geadresseerd. Kortheidshalve, maar wel te beschouwen als hier herhaald en ingelast, wordt naar de betreffende pleitnota verwezen.
Overbodig bijna om te vermelden dat op 10 mei 2021 de vorderingen door de voorzieningenrechter mr. G.H.I.J. Hage op volstrekt ondeugdelijke en gammele gronden werden afgewezen. De Rechtspraak? Niet de oplossing, maar integraal onderdeel van het probleem!
Of de Staat opnieuw kan rekenen op welwillende rechters als op 31 augustus a.s. uitspraak wordt gedaan inzake het 19 juli jl. bij het gerechtshof Den Haag behandelde, door Viruswaarheid c.s. – je zou zowat zeggen, tegen beter weten in – ingestelde hoger beroep?
Nood breekt wet?
De juridische ‘bottom line’, waar de Rechtspraak zich tot op heden, met veelal een gigantische, warrige omhaal van woorden en doelredeneringen, van bedient c.q. waarin de welwillendheid wordt verpakt, is deze: “nood breekt wet”. Met grotendeels, als zodanig pretense verwijzingen naar een ‘zeer zorgelijke’ epidemiologische situatie, voorliggende adviezen van experts (OMT, RIVM) en het gegeven dat er controle zou zijn op het instellen van de maatregelen door de (gekozen) volksvertegenwoordiging.
Wel, als dat alles al zo mocht zijn, en de uit- of inwendige veiligheid van de Nederlandse bevolking nog immer ernstig en acuut in gevaar is en/of het volksbestaan onverminderd op het spel staat, dan is er maar één juridische grond op basis waarvan de thans geldende draconische maatregelen gelegitimeerd (hadden) kunnen worden, namelijk het uitroepen van de noodtoestand, al dan niet beperkt of algemeen (artikel 103, lid 1 GW).
Sprak Rutte niet van meet af aan een nadrukkelijk bestuurlijk oordeel uit over de ‘corona’ situatie (zeer moeilijk, de grootste crisis sinds WO II), alsook over de zwaarte van de afgekondigde maatregelen (ongekend voor landen in vredestijd)? Ja. En dat al met al niet tot drie keer toe? Ja, want op maandag 14 december 2020 (symbolisch, er vindt die dag ook een totale zonsverduistering plaats) rept hij bij het afkondigen van een dan totale ‘lockdown’ in een nationale tv-toespraak opnieuw van “iets dat groter is dan we ooit in vredestijd gekend hebben” en “we met 17 miljoen mensen iets meemaken dat ongekend is”. En was dat niet meer dan voldoende voorwaarde, namelijk de noodzaak vanwege ‘buitengewone omstandigheden’, om zich -juridisch solide- te beroepen op de staat van noodtoestand? Ja.
Waarom dat dan toch niet gebeurd is en er gebruik is gemaakt van een tekortschietend, ‘regulier’ wetgevingskader, het laat zich betrekkelijk simpel verklaren.
Alles komt neer op datgene, waar, tot aan nu toe, grote mist over bestaat. Namelijk de vraag of covid-19 überhaupt als meldingsplichtige infectieziekte moet worden gezien en/of –on top of that– als thuishorend in de zwaarst mogelijke categorie, namelijk groep A van de Wet Publieke Gezondheid (Wpg). Noch in de ministeriële regeling (en toelichting daarop) van 28 januari 2020 is ook maar iets terug te vinden over de totstandkoming van deze indeling c.q. de daaraan ten grondslag liggende motivering, noch is daarna van regeringswege ook maar enige steekhoudende rechtvaardiging of toelichting op de gewraakte ‘aanmerking’ gevolgd.
Leegte, volstrekte leegte, treffend geïllustreerd door de houding en het gestamel van de (onbevoegde) minister Hugo de Jonge, ruim 1,5 jaar verder in ‘de crisis’, tijdens zijn bevraging door het Tweede Kamerlid van Haga op dit punt (24 juni 2021), alsook (op 25 mei 2021) het Eerste Kamerlid van Hattem (PVV). Op diens vraag of hij kon aangeven waarom “het voorstel van wet d.d. 20 februari 2020 betreffende de wijziging van de Wpg tot incorporatie van de Regeling 2019–nCoV (de toenmalige benaming van wat nu als fantoomvirus te boek staat) wel is ingediend en aanvankelijk wel nodig zou zijn geweest en waarom die dan niet is ingetrokken” was het enige dat uit zijn mond kwam: “Nee, dat kan ik niet [……], maar dat doet niets af aan de feitelijke situatie waarin we zitten en dat is dat corona gewoon een A ziekte is, als begrepen onder de Wpg”.
Gewoon een A-ziekte
Corona is gewoon een A-ziekte. En daar moet u het mee doen, zo zou de Rijdende Rechter erbij hebben gezegd. Wat daar verder ook van mag zijn, het toont wel het complete demasqué van het kabinetsbeleid aan, en dat mocht zeker niet aan het licht komen door de noodtoestand uit te roepen met als risico dat de zaak in politiek-bestuurlijke zin ‘geëscaleerd’ zou raken. Daar durfde Rutte de Koning eenvoudigweg niet voor te laten tekenen.
Maar Nederland zou en moest (evenals de rest van de wereld) de ‘crisis’ in, koste wat het kost. Waarvan de recent, op basis van een WOB-verzoek van onder meer de Volkskrant vrijgegeven nota “MKBA coronamaatregelen” van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat van eind maart 2020 (het begin van ‘de crisis’) blijk geeft. “De kosten van de ‘intelligente lockdown’ zijn zo buitenproportioneel hoog dat een afweging tussen economie en gezondheid overbodig is”, aldus één van de kernconclusies uit de uitgevoerde Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA). Het kabinet hield het advies echter voor alles en iedereen onder pet en koos voor een voortzetting van zijn rampzalige beleid.
Zonder enige deugdelijke wettelijke borging, dus. Noodverordeningen op basis van de Wet Veiligheidsregio’s (Wvr) en de Gemeentewet (Gemw), die geen stand hielden en versleuteld werden tot -wie bedenkt zoiets- tot de “Wet, houdende Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn”. Welke ‘Spoedwet’ vervolgens –geheel op illegitieme basis- als (tijdelijk) hoofdstuk Va aan de Wpg werd toegevoegd. Ook niet over het hoofd te zien, de juridisch bizarre “bokkesprong’’ om via de Wbbbg (Wet bijzondere bevoegdheden burgerlijke gezag) de avondklok ingevoerd te krijgen.
Daarover gesproken: het was de (voorzieningen)rechter mevrouw mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, die –als uitzondering op alle andere gevoerde zaken en wars van enige welwillendheid- in een ongekend moedig vonnis d.d. 16 februari 2021 de vloer aanveegde met voornoemd juridisch wanconstruct. Onrechtmatig luidde het oordeel, alsook dat nut, noodzaak en proportionaliteit van de maatregel op geen enkele wijze overtuigend waren aangetoond door de Staat. Ergo, de avondklok diende per direct van tafel te worden genomen.
Wat er vervolgens gebeurde, mag niet verbazen. Binnen vier uur tekende de Staat hoger beroep aan en deed daarnaast middels een spoedappel het verzoek aan het gerechtshof Den Haag de werking van het vonnis op te schorten. Wat nog dezelfde dag werd ‘bewilligd’ door het hof onder voorzitterschap van mevrouw mr. M.A.F. Tan-de Sonneville, die en passant, d.w.z. contrair aan de procesorde ook nog haar collega van het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (ook wel: Medisch Tucht College), Jaap van Dissel (tevens van het RIVM/OMT), toeliet in de procedure als getuige voor de Staat. De instelling van de avondklok werd nadien in turbo-tempo wettelijk ‘gefixt’ door deze in het gewraakte hoofdstuk Va Wpg op te nemen.
Van de voorzieningenrechter mevrouw Hoekstra werd daarna overigens lange tijd niets meer vernomen. Kaltgestellt, kennelijk. Tot zij opeens weer acte de présence gaf in een door de Stichting Bewust Nederland aangespannen zaak tot het buiten werking stellen van de mondkapjesplicht en, verrassing, qua vonnis d.d. 17 juni 2021 keurig kleurde binnen de ‘lijntjes’ van het narratief van de Staat. Hoezo, heropgevoed?
Beschamend bestuurlijk banditisme
En dat Rutte de oliecrisis van 1973 en niet de watersnoodramp van 1953 als referentie gebeurtenis benoemde? Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een ‘bewustje’. Immers, dat was en is de enige naoorlogse calamiteit, waarbij wel de (beperkte) noodtoestand werd uitgeroepen:
Uit het archief van de gemeente Goes:
“In het rampgebied werd de noodtoestand uitgeroepen. Dat betekende dat je niet overal kon gaan en staan waar je wilde. De avondklok werd ingesteld. Dit betekende dat je ’s avonds niet naar buiten mocht. Om in het rampgebied te komen had je een vergunning nodig; dit was om diefstal tegen te gaan. Als je bij je eigen huis wilde gaan kijken, moest er altijd een politieagent mee. Politieagenten vanuit het hele land kwamen de verlaten woningen bewaken. Toch bleven er helaas dieven in het rampgebied actief.”
Die associatie was, geen misverstand mogelijk, teveel van het goede, was –zelfs voor hem als ooit bij Unilever in die zin geprogrammeerde ‘manager’- niet te ‘verkopen’ aan volk, vaderland, parlement of bijgevolg aan de Raad van Europa, gelet op artikel 15 EVRM.
Terug naar het hoofdthema. Geen noodtoestand, dus, maar wel unverfroren noodwetgeving. Alles begint met de ministeriële regeling van 28 januari 2020 waarbij de minister voor Medische Zorg het (fantoom)virus 2019-NcoVaanmerkt als behorend bij de lijst A meldingsplichtige infectieziekten Wpg. In voorgaande artikelen, interviews,verhoren/getuigenissen is omstandig beschreven en aangetoond dat covid-19 (de naam van de ziekte) tot nu toe feitelijk, noch formeel op de lijst A staat: het op alfabetische volgorde invoegen daarvan (zoals het ‘spannend’ in het voorstel van wet van 20 februari 2020 wordt gesteld) kan eerst plaatsvinden als het volledige wetgevings- en parlementaire behandelingstraject is doorlopen, de Koning zijn handtekening onder de wet heeft gezet en deze vervolgens in het Staatsblad is afgekondigd. En zover is het nog (lang) niet! Actueel is het nog steeds de Eerste Kamer -maak uw status als “Chambre de Réflexion” dan (eindelijk eens) waar- die zich over dit gedrocht van een wetsvoorstel heeft uit te spreken, dit behoort af te schieten!
Het is op basis van genoemde regeling dat de in de Wpg opgenomen bestrijdingsmaatregelen en –bepalingen, die gelden t.a.v. groep A infectieziekten, inclusief rechtsbescherming, handhaving en financiën, van toepassing worden verklaard. Helder, al helemaal gegeven de tekst van de Memorie van Toelichting bij het voorstel van wet van 20 februari 2020:
“In de tweede plaats zijn hiermee alle bestrijdingsbevoegdheden (hoofdstuk V) uit de Wpg geactiveerd. Van belang hierbij is vooralsnog vooral de bevoegdheid tot isolatie van geïnfecteerde (of vermoedelijk geïnfecteerde) personen. Deze maatregel wordt zo nodig toegepast door de voorzitter van de veiligheidsregio. Deze dient dit te doen in samenwerking met de GGD. De inzet van deze maatregel kan zijn vereist om te voorkomen dat het virus zich verder verspreid.”
Dát, en dat alleen, is het juridisch gelegitimeerde kader, simpel gezegd, de gereedschapskist, waarmee de overheid de zogenaamde epidemie te lijf kon en kan gaan, tot op de dag van vandaag.
Alle andere ‘bedenksels’: illegitiem, onwettig, rijp voor nietigverklaring. In het bijzonder hoofdstuk Va Wpg, maar ook de “Tijdelijke Wet Testbewijzen covid-19” en de ”Quarantaineplicht voor inreizigers uit hoogrisicolanden”, op de juridische brandstapel ermee!
Van ronduit beschamend bestuurlijk banditisme getuigt het, dat zowel de regering, het parlement, de Raad van State, ja, zelfs de Koning, aan deze ontmanteling van de Rechtsstaat hebben bijgedragen!
Akkoord, van de Koning zou gezegd kunnen worden: “Hij is ’n beetje dom geweest”, maar van de rest van het gezelschap? Met name als het gaat om de Raad van State, ‘ons’ -bij ontstentenis van een Constitutioneel Hof als in Spanje- hoogste algemene bestuursrechtelijke orgaan (Hallo, Thom de Graaf!)?
Dit ‘eerbiedwaardig’ geachte Hoog College van Staat (zie de voordracht van vicepresident De Graaf voor het Juridische Genootschap Nijmegen op 3 februari 2020) had beter moeten weten én oordelen. Dwars voor deze rechtstatelijke, door de regering ingeslagen, ram(p)koers, behoren te gaan liggen. Maar neen -Vaarwel, Trias Politica– meedoen in het faciliteren, legitimeren en protegeren van, voilà, de Coup d’état, onverbloemd gepleegd door de uitvoerende macht.
Ach, Shakespeare (uit zijn ‘Hamlet’ van 1603) wist het –bij wijze van- al veel langer: “There is something rotten in the state of Danmark the Netherlands”.
Nogmaals, de manipulatie van de meldplicht
Een andere zere plek, waar nog eens nadrukkelijk de vinger op moet worden gelegd, het onrechtmatig, strafbare handelen van de GGD’en, in collaboratie met het RIVM, ter zake de meldplicht, het in dat verband buitenspel zetten van de (behandelend) arts als het om de diagnose stelling gaat, dit dan ten faveure van een pcr-testuitslag, waarmee, indien positief, op zich gezonde personen ineens als ‘besmet’ en erger, als ‘ziek’ worden bestempeld. Hetgeen zich zonder uitzondering, één- en andermaal, verzet tegen de dwingende bepalingen en voorschriften uit de Wpg.
Maar eerst deze onjuistheid uit een vorig artikel rechtzetten. Daarin werd dezerzijds gesteld, dat het RIVM onterecht op hun website meldt dat ook op medisch microbiologische laboratoria een meldplicht rust.
In art. 25, lid 2 Wpg kan echter gelezen worden:
“Onverminderd artikel 22 meldt het hoofd van het laboratorium de vaststelling van een verwekker van een infectieziekte behorend tot groep A, B1, B2 of C aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin de arts die het onderzoek bij het laboratorium heeft aangevraagd zijn praktijk heeft.”
Er bestaat dus wel een meldingsplicht, maar dat is een nadrukkelijk afgeleide (en dus geen eigenstandige) meldingsplicht, d.w.z. laboratoria hebben eerst een melding te doen op geleide van een daartoe strekkende, voorafgaande onderzoeksvraag van de (behandelend) arts.
Zie daartoe ook artikel 25, lid 1 Wpg:
“De arts die een onderzoek bij een laboratorium aanvraagt, stuurt de volgende gegevens mee: de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de betrokken persoon.”
De nu staande praktijk, namelijk dat –buiten de behandelend arts om- iedereen, die zich wenst te laten testen, ook al is iemand ‘klachtenvrij’, dat bij een willekeurige teststraat of locatie kan laten doen, de uitslag daarvan door het betreffende lab rechtstreeks aan de GGD wordt doorgegeven en bij een positief resultaat deze dit zonder meer aan de geteste persoon doorgeeft en die bijgevolg verplichte quarantaine opgelegd krijgt, het is echt allemaal in flagrante tegenspraak met ‘de wet’.
En wie het dan nog niet kan bevatten, dan nog maar een keer geciteerd uit de Memorie van Toelichting Wpg van 2008:
“Een melding door het laboratorium laat onverlet de meldingsplicht van de arts, omdat: a) soms al bij een vermoeden gemeld moet worden; b) soms alleen al op het klinische beeld tot een positieve diagnose moet worden besloten; c) vals-negatieve uitslagen niet tot een laboratoriummelding leiden en alleen door de behandelaar opgemerkt kunnen worden; en d) de behandelend arts als enige over alle relevante gegevens van de patiënt beschikt en de gemeentelijke gezondheidsdienst nooit in contact mag treden met de patiënt zonder overleg te hebben gehad met de behandelend arts.”
Waarvan akte.
Dan, op 18 juni 2021, worden eindelijk de op 21 september 2020 door het Tweede Kamerlid Baudet (FvD) gestelde vragen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de rechtvaardiging van de vrijheidsbeperkende maatregelen ter bestrijding van het coronavirus van antwoorden voorzien.
Relevant in deze, het vet gearceerde deel van het antwoord op vraag 10:
Vraag 10.
Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan, voordat u zult besluiten om COVID-19 niet langer onder groep A te laten vallen?
Antwoord vraag 10.
Dat is op voorhand moeilijk aan te geven, omdat nog niet duidelijk is hoe COVID-19 zich op de langere termijn zal gedragen en hoe de effectiviteit van de vaccinatie van de bevolking zich zal ontwikkelen. Sommige ziekten zijn blijvend opgenomen in de groep-A (bijv. Polio of hemorragische koortsen) ) omdat bij een eerste geval direct landelijke regie aangewezen is en de quarantainemaatregel ingezet moet kunnen worden. Maar afschaling van COVID-19 naar de B of C groep op langere termijn is niet ondenkbaar, wanneer de lokale bestrijding volstaat voor de bescherming van de volksgezondheid. Daarnaast kan als tussenstap ook de meldingsplicht worden beperkt (o.g.v. artikel 22, vierde lid, Wpg), zoals onder meer is gedaan voor Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV).
Inderdaad, zo staat het in de wet, maar zoals eerder al geadstrueerd, het door het RIVM op eigen gelegenheid beperken van de meldingsplicht tot positief geteste personen, ongeacht het ziektebeeld of de aanleiding voor het ondergaan van de test (een vermoeden van de ziekte wordt als niet meer meldingsplichtig aangemerkt), wordt op geen enkele manier gedekt door een door de minister getroffen noodzakelijke regeling tot (deels) vrijstelling daarvan.
Uitgesproken wetsbreuk, gepleegd door het RIVM en ongegeneerd in stand gehouden door de minister in kwestie. Al was het maar om u en ik gevangen te houden in het web van een alomvattend uitgerolde testterreurcampagne, teneinde, op basis van volstrekt kunstmatige, ‘hocus pocus pilatus pas’ besmettingscijfers, de hoax van een covid-19 epidemie tot in extremis te kunnen perfectioneren.
‘Lasten en bevelen’
En of in deze niet sprake is van het plegen van een ambtsdelict! Wordt niet bij de afkondiging van elke wet of het voorstel daartoe, om het even het betreffende koninklijk besluit, dit in herinnering geroepen:
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Alstublieft.
‘Gelukkig’ is er nog een wet, die hierop ziet, te weten de “Wet ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen.”. Deze verordonneert, dat “Onze Ministers zorg dragen voor de uitvoering van de Grondwet en de andere wetten, voor zover die van de regering afhangt” en dat “zij wegens het niet naleven van deze verplichting verantwoordelijk en in rechte vervolgbaar zijn”.
Hetgeen (artikel 4, lid 1) ook na hun aftreden mogelijk is, overigens. Als ‘escape’ biedt dat voor betrokkene(n) dus in ieder geval zeker geen soelaas.
Interessant ook dat (art. 3, lid 2) “onder ambtsdelicten mede worden verstaan strafbare feiten begaan onder een der verzwarende omstandigheden, omschreven in artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht.”
Dat luidt: “Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de op het feit gestelde straf, met uitzondering van geldboete, met een derde worden verhoogd.”
Volledigheidshalve, ook de artikelen 355 / 356 WvS zijn hier, als betrekking hebbend op ambtsmisdrijven, (mede) inroepbaar, bezitten rechtstreekse werking.
Is te zeggen, dat hier op zichzelf een kant en klare, pleitbare ‘case’ voorligt, hoeft er evenwel niet aan getwijfeld te worden dat deze (nu) niet wordt aangebracht. Onder verwijzing naar de toepasselijke, complete wetstekst, de ‘ins & outs’ ervan maken duidelijk dat het vooral een ‘interne’ parlementaire procedure betreft. Indachtig de binnen die kringen nog steeds voortwoekerende systeemrot, zich uitend in een giftig samenstel van normvervaging, wegkijken, zwijgen, liegen en bedriegen, waarbij strafbare feiten met het grootste gemak worden weggepoetst, is het illusoir te denken dat er zich ook maar iets beweegt. Tweede Kamerlid Wilders (PVV) kan erover meepraten, zijn verzoek in mei 2021 om het gehele kabinet op hier bedoelde wijze te vervolgen wegens het niet informeren van de Kamer in de kwestie van de ‘Toeslagenaffaire’, haalde het van geen kant.
(Aan)dringen bij het Internationaal Strafhof
Maar, stel, dat de zaak wel bij de (procureur-generaal van de) Hoge Raad terecht zou komen. Dan nog, grote twijfel of dit College een rechte rug zou weten te houden. U weet het toch nog? ‘Welwillende rechters’, inderdaad, die zouden ook ‘zo maar’ in het hoogste echelon van de Rechtspraak te vinden kunnen zijn.
Blijft staan, om niet te vergeten: ook na hun aftreden zijn ‘de leden van de Staten-Generaal, Onze Ministers en de staatssecretarissen’ in rechte vervolgbaar. Kunnen zij wel degelijk -op ook langere termijn, in alsdan weer verondersteld ‘genormaliseerde’ tijden- langs deze weg aangeklaagd worden!
Voor het moment van nu evenwel kunnen, mogen ‘corona criticasters’ zich verlaten op de bundeling van krachten, die inmiddels concreet plaatsvindt ter zake een collectieve aanklacht, ingediend bij het Internationaal Strafhof (ICC) door advocaten en organisaties uit diverse landen, tegen desbetreffende leden van onderscheiden regeringen, dit vanwege misdaden gepleegd tegen de menselijkheid. Zijn te noemen de “Corona Ausschuss” van Reiner Fuellmich in Duitsland en de BPOC2020 in Nederland van Pieter en Jade Kuit. Daarnaast is er in Franrijk een groep van Franse advocaten en juristen, die separaat een aanklacht tegen de regering en andere (meewerkende) gezagsdragers aldaar heeft ingediend wegens het niet voldoen aan internationale mensenrechtenverdragen.
Reuring genoeg, derhalve, waarbij de boosdoeners er goed aan doen om zich alvast dit te realiseren: “Ducunt volentem fata, nolentem trahunt”.
Bevoegd / Onbevoegd? De ‘portefeuillekwestie’
Resteert dan nog dit vraagstuk, namelijk of Hugo de Jonge als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) überhaupt wel als voor het corona-dossier aangewezen bevoegde minister kan worden gekwalificeerd. En zo niet (welke opinie hier wordt verdedigd), wat dat betekent voor een eventuele nietigheid van de getroffen maatregelen.
Naast wat in dit artikel hierover reeds omstandig te berde werd gebracht, van meet af aan was 100% duidelijk dat infectieziektebestrijding tot de portefeuille, te begrijpen als de bevoegdheden –in dit geval alle bestrijdingsbevoegdheden (hoofdstuk V) Wpg- waarvoor een minister verantwoordelijk is, van de minister voor Medische Zorg behoorde.
Op 24 januari 2020 doet tijdens een persconferentie minister-president Rutte dienaangaande de volgende uitspraken:
“… en als het nodig is we uiteraard maatregelen zullen nemen. Daar heeft hij ook mandaat voor gekregen, de minister voor Medische Zorg. Want dat moet hij doen altijd gehoord de ministerraad.”
“… maar ja ik vind dat een kabinet niet de hele dag zorgen mag hebben, maar moet proberen dan dingen te doen en in dit geval gebruik te maken van de bevoegdheden die we hebben en in dit geval delegeert aan de minister om als het nodig is maatregelen te nemen.”
Op 18 maart 2020 zakt de minister voor Medische Zorg Bruno Bruins in elkaar tijdens een Tweede Kamer debat. In een twitter bericht geeft hij aansluitend aan, “naar huis te gaan om uit te rusten zodat hij de volgende dag weer aan de slag kan om de coronacrisis zo goed mogelijk te bestrijden’.
Evenwel, op 19 maart 2020 maakt Rutte bekend dat Bruins ontslag heeft gevraagd uit zijn ambt en dat de Koning hem dat meest eervol heeft verleend. Diezelfde dag nog geven Rutte en De Jonge een gezamenlijke persconferentie.
Dit is wat Rutte stelt: “… en ik ben blij dat Hugo de Jonge bereid is om de taak over te nemen waar het gaat om de aanpak van de coronacrisis. Dus hij zal naast zijn normale werk ook nu degene zijn die vanuit VWS de coronacrisis, de aanpak daarvan leidt. Dat blijft ook zo. We gaan wel zorgen dat er een vervanger komt voor Bruno Bruins.”
De volgende dag, 20 maart 2020, maakt Rutte bekend, dat Martin van Rijn (tijdelijk) minister voor Medische Zorg wordt. Zijn benoeming per Koninklijk Besluit volgt per 23 maart 2020:
“Drs. M.J. van Rijn met ingang van de datum van zijn beëdiging te benoemen tot tijdelijk Minister zonder portefeuille en hem te belasten met de aangelegenheden betreffende Medische Zorg zolang de bestrijding van het coronavirus (COVID-19) dit noodzakelijk maakt.”
Het plotsklapse doorschuiven van een essentieel onderdeel van de portefeuille van de minister voor Medische Zorg, in de ministeriële regeling van 28 januari 2020 heet het dat “de Minister voor Medische Zorg verantwoordelijk wordt voor de leiding van de bestrijding van deze ziekte. Dit betekent dat de minister de maatregelen ter bestrijding vaststelt”, naar de portefeuille van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, wordt op geen enkele manier gedekt door een ordentelijke besluitvorming binnen de ministerraad (zie ook het reglement van orde, zoals art. 4 a.30), het gremium wat hierover tenminste besluitvormend behoort te gaan.
Bizar, het zou hetzelfde zijn als dat Rutte, ‘op eigen houtje’, als een strenge, boze vader zou zeggen: “Hij gaat het niet doen omdat ik het niet wil”. Hetgeen hij overigens wel daadwerkelijk ‘presteerde’ tijdens een persconferentie d.d. 9 juli 2021, op die manier een eind makend aan de herhaalde vragen van een journalist over het eventuele aftreden van De Jonge wegens ‘wanprestatie’.
Het enkele machtswoord van Rutte volstaat in onderhavige kwestie niet, allesbehalve, ook niet als een soort van te billijken onderhandse ‘kroeg’afspraak (hoezo, eigenlijk, naast zijn normale werk?) met De Jonge.
Daartoe nog maar eens de Wet houdende “Aanwijzingen voor de regelgeving” geraadpleegd. Waarbij in het bijzonder die onder 4.33: (Mede)ondertekening en 4.39: Wijzigingen in portefeuilleverdeling e.d. de aandacht trekken.
Artikel 4.33 : Een regeling wordt ondertekend door één bewindspersoon, tenzij de voordracht tot het voorstel van wet of de algemene maatregel van bestuur is gedaan “mede namens” een of meer andere bewindspersonen of er bijzondere redenen zijn om de gelijkwaardigheid van de verantwoordelijkheid van de verschillende bewindspersonen in de ondertekening tot uitdrukking te brengen.
Toelichting : Anders dan bij wetten en algemene maatregelen van bestuur het geval is, houdt de ondertekening van een ministeriële regeling door een bewindspersoon de vaststelling van die regeling in. Een ministeriële regeling kan dan ook slechts worden ondertekend door de minister aan wie ter zake regelgevende bevoegdheid is gedelegeerd of de staatssecretaris die op het betreffende terrein als verantwoordelijk bewindspersoon fungeert.
Art. 4.39 : Bij een wijziging in de portefeuilleverdeling, een naamswijziging van een ministerie of het vervallen van een functie in het kabinet, wordt de aanduiding van de ondertekenende bewindspersoon in de tijdens de parlementaire behandeling van een voorstel van wet in te dienen stukken en in de vastgestelde wet dienovereenkomstig aangepast.
Maar in, zogezegd, de ‘Heerlijkheid’ Den Haag? Daar is het Woord van de Wet stilaan ‘omgekat’ naar de bestuurlijke routine van wildwest ‘handjeklap’. Dieptepunt in deze: als op 25 september 2020 de bewindslieden van het ministerie van VWS, mede namens de minister-president, per kamerbrief –als een soort van ‘vrijdagmiddag dienstmededeling’- de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal informeren, dat per diezelfde datum niet langer de minister voor Medische Zorg en Sport, maar de minister van VWS de Infectieziektebestrijding van covid-19 voor zijn rekening neemt.
Stapeldol, en wie het allemaal nog snapt, mag het zeggen.
Blijft concluderend recht overeind staan -en daar doen de bepalingen uit de “Wet voorzieningen in verband met ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretarissen” niets aan af- dat na het wegvallen van Bruno Bruins Hugo de Jonge het corona-dossier feitelijk ‘gekaapt’ heeft van de nadien in functie getreden ministers voor Medische Zorg en Sport, Martin van Rijn en Tamara van Ark. Alle maatregelen die hij heeft uitgevaardigd ter bestrijding van het coronavirus, waaronder de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, die hoofdstuk Va toevoegt aan de Wpg, zijn nietig (met alle daaruit voortvloeiende schadeplichtigheid jegens getroffenen), aangezien hij daartoe simpelweg qua bevoegdheidstoedeling nooit gerechtigd is geweest.
Quod erat demonstrandum.
De covidisering van de samenleving: Dystopia
Tot besluit. Zonneklaar is: het besluit om covid-19 op de A-lijst meldingsplichtige infectieziekten te zetten was een politieke keuze. Het was en is zondermeer niet gebaseerd op en/of gerechtvaardigd vanwege een medisch –en/of (volks)gezondheid belang. De status van ebola (een zogenaamde virale hemorragische koorts)? Of die van pokken, polio, MERS of SARS? Serieus?
Neen, het heeft er alles van weg dat er, en ja toegegeven, dat is met alles wat er inmiddels aan hard bewijs op tafel ligt, sprake is van een doelbewust plan om via een proces van mind control, op basis van de permanente covidisering van de samenleving, tot mass control te komen. Zie hoe alle overheidsinspanningen al langer zijn gericht op het uitrollen van een digitale infrastructuur, die, nu nog als ‘handige’ QR code op de zogenaamde CoronaCheck app aan de man gebracht, naar nagenoeg alle terreinen van zowel het maatschappelijk –als private leven zal worden uitgebreid, zodra voldoende ‘geland’. Zodat de bevolking 24/7 gemonitord, in de gaten gehouden kan worden. En desgewenst – van primaire grondrechten ontdaan- van staatswege ‘gecorrigeerd’. Big brother is watching you.
In dit artikel werd door de auteurs ervan aan het eind dit nog vragenderwijs gesteld: “In een ideale wereld wordt geleerd van fouten en worden deze niet opnieuw gemaakt. In een enge wereld wordt van fouten geleerd om een hoax te perfectioneren. In welke wereld leven wij nu?”
Niet langer een vraag, heeft die wereld een naam: Dystopia.