Door Gerard Koning.
In de autobiografische roman De gevangenisjaren gaat het veel over wat Allah verboden heeft: gokken, hoerenbezoek, seks, en roken, heel veel roken. De Turks-Nederlandse auteur Erdal Balci beschrijft in de roman zijn jeugd in Nederland de vormende jaren nadat zijn vader het gezin over heeft laten komen uit de koude bergstreek in het uiterste noordoosten van Turkije. Daar het nog grotendeels premoderne plattelandsleven in een streek die zes maanden winter kent. Hier de confrontatie met en verlokkingen van de postmoderne cultuur en de steeds groter wordende invloed van de conservatieve moslims op het leven van de nieuwkomers. In het land van herkomst geen hoofddoek, maar wel zelfgestookte drank, hier de ijzeren grip van de moskee, vijf maal per dag bidden, sparen voor de bedevaart naar Mekka, uithuwelijken en het breken van maatschappelijke carrières als voetballer of acteur. Balci houdt de vaders verantwoordelijk voor het oprichten en in stand houden van wat hij noemt “de poldergevangenis waar andere Turken de strengste cipiers zijn”.
Maar meer nog dan dat is de roman een aanklacht tegen het Nederlandse cultuurrelativisme en de linkse ‘gutmenschen’. In vaak hilarische en herkenbare scenes beschrijft Balci hoe de progressieve do-gooders de migrantenzonen en dochters terugjagen in hun gevangeniscellen en de muren dichtmetselen. Zo is daar die Nederlandse vrouw van middelbare leeftijd die zich graag thuis laat verwennen door Turkse pubers. Ze steekt haar afkeer van de verteller niet onder stoelen of banken. “Jouw soort ruik ik van een kilometer afstand,” roept ze boos tegen hem. “Lekker neerkijken op anderen die geen dure woorden kennen in het Nederlands terwijl ze juist persoonlijkheid tonen door hun eigen cultuur niet op te geven … Jongen, jij bent het echte gevaar voor dit land. De arrogantie waarmee je over je eigen mensen praat … Ik hou niet van mensen die hun afkomst verloochenen. In mijn ogen ben je een bastaard van de eerste orde. Opdonderen nu, idiote nestbevuiler.” Of die Nederlandse leraren die het geen enkel probleem vonden dat op het zomerkamp de Turkse jongens een aparte kamer kregen – “omdat we ons dan waarschijnlijk beter op ons gemak zouden voelen” – en die het prima vonden dat er ieder jaar aparte feesten werden gehouden voor de verschillende nationaliteiten. Of Chris, de Nederlandse would-be regisseur die op buitenlandse jongens viel, maar de onafhankelijke geest van sommige van die jongens niet accepteerde. “Zonder hem minder applaus voor Europese vrouwelijke bewindslieden die met een hoofddoek zouden buigen tegenover ayatollahs. Zonder Chris een tiental ‘ontdek jezelf’-boeken minder over de toonbank. Zonder hem meer kans op redding van toekomstige Meryems (het Turkse meisje waar de verteller smoorverliefd op is, maar die uitgehuwelijkt wordt aan een familielid in Duitsland).” Balci concludeert mistroostig: “Er waren veel meer cipiers in dit land dan ik altijd had gedacht.”
Zijn roman beschrijft het Nederland van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, toen paars aan de macht was en het geld spreekwoordelijk tegen de plinten klotste. Honderden miljoenen verdwenen in bij voorbaat kansloze multiculti-activiteiten en -projecten, die de migrantengevangenis alleen maar verstevigden en de kloof tussen allochtonen en autochtonen steeds breder maakte. In een interview met Trouw zegt Balci: “Mijn boek is een aanklacht tegen de koers die Europa al sinds eind jaren tachtig vaart. Een koers waarbij geen enkele moeite wordt gedaan om de nieuwkomers deel te laten worden van de Europese moderniteit. Er wordt van nieuwkomers nauwelijks iets verlangd … Moslimfamilies in hun waarde laten, geeft een vrijbrief voor onderdrukking. Zeker als je ook nog projecten financiert die het religieuze leven van migranten toejuichen.”
In het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw maakt progressief Nederland dezelfde fout. Door mee te gaan in het ‘woke’-gedrag en de ‘cancel culture’, identiteitspolitiek aan te moedigen en bedreigingen die migrantenschrijvers krijgen niet serieus te nemen of zelfs weg te wuiven. Lale Gül, de jonge moslima die een boek schreef over haar islamitische jeugd, wordt door links Nederland beschouwd als een ‘nestbevuiler’, als iemand die extreemrechts in de kaart speelt. Zij zwijgt, net als Erdal Balci, voortaan over de islam. “Linkse Nederlanders proberen mij in de extreemrechtse hoek te drukken. Heel naar,” zegt Balci in Trouw.
Dat zijn dezelfde Nederlanders die de critici van de coronamaatregelen, de zogeheten ‘wappies’, wegzetten als ‘racistisch’ en ‘extreemrechts’. Niet alleen omdat er iedere zondag anderhalve neonazi op het Museumplein verschijnt, maar vooral omdat de felste tegenstanders van de lockdown Forum voor Democratie en de PVV zijn (dat ook de mannen van Denk zich uitspreken tegen het beleid van Rutte/De Jonge en Van Dissel laten die linkse coronasekte-leden voor het gemak maar buiten beschouwing). Daarom juichen voormalige krakers en zelfbenoemde anarchisten politiegeweld toe, bespotten ze ondernemers die het water aan de lippen staat (makkelijk als je nog nooit van je leven gewerkt hebt), en hebben ze geen enkel probleem met de censuur die de Big-Tech-bedrijven uitoefenen.
Links is zo bang voor het label ‘racist’ dat het zelf racistisch wordt. Niets ergers dan voor nationalist te worden uitgemaakt. Maar met dit gedrag bevordert links het nationalisme juist. Het is grenzeloos naïef over de islamitische ideologie en het karakter van de staat. Het is de hypocrisie van links, het zeggen op te komen voor de ‘zwakken’ en ‘minder bedeelden’, maar die gewoon in de kou laten staan, die zo stuitend is. Daarom laat links mensen als Balci en Gül genadeloos vallen en zet het heel veel migranten letterlijk gevangen. Balci had, zo schrijft hij, tijd nodig om erachter te komen dat de linkse intellectuelen, de voorstanders van de multiculturele samenleving, “de luxe hadden om hun visie op de mens en de maatschappij op grond van angsten en opportunisme te vormen. Zij waren de geprivilegieerden die konden pleiten voor een bondgenootschap met religie, traditie en ritueel omdat zij per slot van rekening met hun familie en vrienden op veilige afstand stonden van de ellende … Ik verslond de boeken en artikelen die de tolerantie predikten, maar in feite de hel verheerlijkten.” Een hel, een gevangenis, die Turkse cipiers en hun linkse handlangers in stand houden.