Noud Ingen-Housz ~ de presidentsverkiezingen

door | 19 april 2017

In het kader van de verschijning van zijn boek Zo bezig met zichzelf: een politieke biografie van Frankrijk, laat Noud Ingen-Housz zijn licht schijnen op de aanstaande presidentsverkiezingen in dat land. Voor meer relevante achtergronden verwijzen we graag naar zijn zeer heldere en informatieve boek.


FRANKRIJK

“Waarom zijn de Franse verkiezingen belangrijk voor Nederland en de EU?”. Het onderstaande gaat schematisch op deze vraag in.


1 – DE NATIONALE CONTEXT

§1 – Sinds de verkiezing van François Hollande tot president, in 2012, heeft Frankrijk ondermaats gereageerd op de moeilijkheden van het tweede stadium van de dubbele financiële crisis van 2008 (subprime) en 2010–2011 (euro). De jaren 2009–2016 werden gekenmerkt door steeds toenemende werkloosheid. Met name de symbolisch belangrijke industriële sector en de handelsbalans toonden in stijgende mate tekorten. Pas sinds eind 2016 is de werkloosheid iets onder de 10 procent gekomen als gevolg van licht oplevende bedrijvigheid, en is de concurrentiekracht van het – veelal middelmatige – Franse product in grote trekken genormaliseerd.

In de afgelopen vijf jaar is de geloofwaardigheid van het democratische bestel in de ogen van talrijke Fransen steeds negatiever uitgevallen. Onmacht om de financiële crisis te boven te komen wordt in deze kringen beschouwd als het falen van een republiek die niet in staat is om, in het belang van iedereen, “de economie te beteugelen”. Onder de huidige, conjunctureel weinig veranderende, omstandigheden heeft dit verschijnsel een extra impuls gegeven aan, in Frankrijk al lang gebruikelijk, wantrouwen tegenover een “systeem” dat door velen wordt gezien als gemanipuleerd door financiële belangen. In de Franse geschiedenis is de uitdrukking “het systeem” in verschillende perioden gebruikt in geval van democratisch onbehagen.

§2 – De twee elkaar opvolgende ambtstermijnen van president Mitterrand (1981–1995) eindigden met tweejaarlijkse perioden van cohabitation waarin de gaullisten het, dankzij een parlementaire meerderheid, voor het zeggen hadden. Tijdens het presidentschap Chirac (1995–2007) deed zo’n situatie zich in omgekeerde zin voor. Twee jaar na het begin van zijn eerste ambtstermijn verloor hij zijn parlementaire meerderheid en werd hij tot een vijf jaar lange cohabitation met de socialistische regering Jospin gedwongen. Chiracs tweede termijn duurde – anders dan voorheen – vijf, in plaats van de voordien gebruikelijke zeven, jaar.

§3 – De hierop volgende tienjaarsperiode van de presidenten Sarkozy (“rechts”) en Hollande (“links”) heeft grotendeels in het teken van de dubbele financiële crisis gestaan. In de ogen van bijna de helft van de bevolking is “het bewijs” geleverd dat het “systeem” van periodieke afwisseling (alternance) tussen “rechts” en “links” niet in staat is tegemoet te komen aan wat, voor het welzijn van de bevolking, van “de politiek” mag en moet worden verwacht.

De verkiezingen van 2017 – eerst voor het presidentschap en een maand later (in juni) voor de Assemblée Nationale (de Nederlandse Tweede Kamer) – staan onder grote druk van de krachten die genoeg hebben van het bestaande binaire schema en uitzien naar andere – radicalere – “oplossingen”. Dat betekent dat voor de eerste ronde van de presidentsverkiezing op 23 april vier aanvankelijk bijna even sterke kandidaten de strijd aangaan om de eerste en de tweede plaats te verwerven die hen zal kwalificeren voor de tweede ronde op 7 mei. De personen om wie het hier gaat, zijn (met tussen haakjes hun kansen volgens opiniepeilingen per 18 april 2017):

– Emmanuel Macron (24 %)

– Marine Le Pen (23 %)

– François Fillon (18,5 %)

– Jean-Luc Mélenchon (18%)


2 – VAN EEN BINAIR KRACHTENVELD NAAR EEN VIERDELING

§1 – De campagne voor de verkiezing van een nieuwe president heeft diepgaande breuklijnen aan de dag gelegd over de hierbij gangbare politieke beginselen.

Sinds de instelling in 1962 van de verkiezing van een president bij algemeen kiesrecht, is “het systeem” ingericht op een quasi-exclusieve keuze tussen een “rechtse” of een “linkse” kandidaat op basis van een meerderheid der uitgebrachte stemmen. In lijn met deze door De Gaulle bij referendum opgelegde politieke logica, heeft regelmatige afwisseling van de macht tussen de twee politieke blokken plaatsgevonden. Sedert de stichting van de Vijfde Republiek in 1958 was het presidentschap 40 jaar lang in handen van “rechts”; 19 jaar in handen van “links”. De perioden van cohabitation besloegen 9 jaar (tweemaal 2 jaar onder Mitterrand en 5 jaar onder Chirac).

Dit binaire machtsmonopolie staat sinds de afgelopen 17 maanden onder de invloed van de doorbraak van de antimoslim-ideologie en het anti-Europese nationalisme van het Front National (“FN”, geleid door de familie Le Pen). In december 2015 scoorde het FN bij regionale verkiezingen met 28 procent als de grootste partij. Deze ontwikkeling heeft de traditionele, twee grote regeringspartijen verzwakt en hun geloofwaardigheid en invloed op de publieke opinie aangetast. Dit bleek al bij Sarkozy’s nederlaag tegen Hollande in 2012 en daarna in groeiende mate tijdens het bewind van Hollande zelf.

Beide leiders raakten verguisd: als er vorig jaar in Frankrijk eenstemmigheid heerste dan was het wel dat 85 procent van de bevolking wenste dat van de belangrijkste partijleiders noch Sarkozy noch Hollande kandidaat zou zijn bij de presidentsverkiezing van 2017. Geen van hen beiden heeft in die onmiskenbare boodschap willen geloven en eind 2016 hebben zij vrijwel tegelijkertijd schipbreuk geleden.

§2 – Ten aanzien van de eigenlijke verkiezingscampagne vallen de hierna volgende ontwikkelingen van de eerste vier maanden van 2017 op:

  • Ideologische tweedracht binnen de PS (“Parti Socialiste”) waardoor de zittende president, François Hollande, vanwege zijn spectaculair lage populariteit, geen kandidaat voor zijn eigen opvolging heeft kunnen zijn. Als gevolg hiervan wezen de socialisten in januari 2017 bij primaries (in het Frans “primaires”) als kandidaat een dissident van de partijlijn aan (dat wil zeggen Benoît Hamon en duidelijk niet Hollandes voormalige premier en politieke medestander Manuel Valls). Na deze splijting die de PS afdreef van zijn sociaaldemocratische middenlijn, kreeg Hamon bovendien de wind van voren van de extreemlinkse kandidaat Jean-Luc Mélenchon (ex-lid van de PS die niet aan de primaries had willen meedoen en een bewonderaar was en is van de politieke filosofie van Fidel Castro en Hugo Chávez). Deze intellectueel ingestelde volkstribuun en leider van ‘La France insoumise’, slaagde er tussen februari en april 2017 in zijn populariteit van 10 tot 20 procent verdubbelen, terwijl Hamon tezelfdertijd van 15 procent naar minder dan 9 procent afgleed. Mélenchon kan mogelijkerwijs de eerste of de tweede plaats bij de eerste ronde van 23 april halen.
  • Doctrinaire tweedracht binnen de partij LR (“Les Républicains”, voorheen “UMP”). Bij in november 2016 gehouden primaries besloot de LR tot aanwijzing van een kandidaat voor het presidentschap die veel rechtser bleek te liggen dan de traditionele pseudo-gaullistische opstelling. Deze selectie leidde, in de eerste ronde, tot eliminering van Nicolas Sarkozy. In de tweede ronde legde de aanvankelijke favoriet, Chiracs premier (1995–1997) Alain Juppé – een centrumgaullist – het af tegen Sarkozy’s voormalige premier, François Fillon. Deze werd de officiële LRkandidaat met een liberaal-conservatief program dat hard wil afrekenen met de huidige, door tekorten geplaagde, overheidsfinanciën en bijbehorende welvaartsstaat. Fillons keuze tastte de doctrinaire eenheid van de partij aan, waardoor deze hem maar matig steunde, zeker toen hij, kort na te zijn aangewezen, op sociaal gebied een grote vergissing maakte. Afgelopen januari kwam Fillon in werkelijke moeilijkheden toen gerechtelijke beschuldigingen over hem en zijn vrouw op gang kwamen over verrassende praktijken van onder meer voor parlementaire activiteiten bestemd geld uit de openbare kas (Penelopegate). Terwijl Fillon afgelopen november met 28 procent populariteit de favoriet was voor de presidentsverkiezing, zelfs voordat de betreffende beschuldigingen vorm kregen, zakte hij naar de derde plaats (na Le Pen en Macron), en laatstelijk naar een ex aequo-positie als nummer 3 naast Jean-Luc Mélenchon, die aanvankelijk als de waarschijnlijke nummer 5 achter Hamon werd beschouwd. Een bijkomende reden van Fillons stagnerende populariteit is de opkomst van een zelfstandige gaullistische – uiterst eurosceptische – kandidaat, Nicolas Dupont-Aignan, die is opgeklommen tot een populariteit van rond 4 procent. Hiermee brengt hij Fillons kansen op een eerste of tweede plaats op 23 april in nog groter gevaar dan al vanwege de tegen hem hangende beschuldigingen het geval was.
  • Als presidentskandidaat scoort de nooit gekozen Emmanuel Macron momenteel iets hoger dan Marine Le Pen. Zijn partij (En Marche!) bestaat pas twaalf maanden. Het feit dat hij in november 2016 kandidaat voor het presidentschap is geworden voordat hij kon vermoeden dat de LR geen sterke kandidaat zou leveren, wijst op een uitzonderlijk karakter. Zijn sociaalliberale opstelling die expliciet “noch van links noch van rechts” is, zou in geval van slagen voor het Elysée een diametrale doorbraak in het Franse politieke landschap betekenen, zeker in geval hij bovendien de parlementaire verkiezingen tot een succes zou weten te maken. De 2.0-moderniteit van zijn program staat buiten kijf maar staat onder spervuur én van “rechts” (Fillon) én van “links” (vooral Mélenchon) én van Marine Le Pen. Macrons handicaps zijn reëel (met name zijn leeftijd – 39 jaar – en de afwezigheid van enige gekozen functie; zijn jeugd-stimulerende program dat evenwel voor menigeen hybride of te vaag blijft; en de impliciete steun die hij van zijn vroegere baas Hollande krijgt). Daartegenover staat de belangrijke factor van vernieuwing in een land dat zich kennelijk los wil maken van het traditionele links-rechtsschema dat tot de huidige collectieve impasse heeft geleid.
  • Sinds de regionale verkiezing van december 2015 is Marine Le Pen gedoodverfd als nummer 1 bij de eerste ronde van 23 april. Alle andere partijkandidaten hebben zich zo opgesteld dat zij konden hopen daarbij nummer 2 te worden. In de afgelopen weken is onzekerheid ontstaan over de vraag of zij op 23 april inderdaad als nummer 1 uit de bus zal komen. Om tactische redenen schijnt zij voor de tweede ronde liever Macron dan Fillon of Mélenchon tegenover zich te krijgen.

3 – DE ONZEKERHEDEN

§1 – De opinieonderzoeken van 18 april blijven zeer voorzichtig over de mogelijke uitslag van de eerste ronde op 23 april: alle vier bovengenoemde belangrijke kandidaten kunnen hopen de tweede ronde te halen (Hamon kan als uitgeschakeld worden beschouwd).

De stemming op 23 april is van het grootst mogelijke belang want als waar mocht zijn dat Madame Le Pen nummer 1 zou worden, is de persoon van nummer 2 van doorslaggevende invloed op de uitslag van de tweede ronde.

Het moeilijkste dilemma voor de kiezers zou zijn een keuze te moeten maken tussen Le Pen en Mélenchon bij de tweede ronde. Ook in zo’n geval van strijd tussen twee extremen (iets wat voor de traditionele Franse kiezers een aardbeving zou inhouden) schijnt Madame Le Pen de strijd te zullen verliezen. Mochten Fillon of Macron bij de eerste ronde die tweede (of eerste) plaats weten te bemachtigen dan zouden zij beiden, volgens de opinieonderzoeken, de stemming zonder probleem tegen haar winnen. Maar noch Macron noch Fillon zou meer dan 62 procent van de uitgebrachte stemmen krijgen (Fillon vrij wat minder dan Macron).

§2 – De voornaamste factoren van ongerustheid over de uitslag van de presidentsverkiezing – dat wil zeggen een beslissing van de kiezers om uit de EU te willen treden – liggen op de volgende gebieden:

  • Stemonthouding in de tweede ronde, waardoor de stemmen voor Le Pen een evenredig groter gewicht ten opzichte van het geheel zouden kunnen krijgen. Deze factor krijgt minder gewicht naarmate de belangstelling voor deelneming aan de verkiezing toeneemt. Normaal gesproken bedraagt deze 80 procent. Thans is de hoogte van deelneming nog zeer onzeker: er is sprake van 67 procent, maar waarschijnlijker is dat de grens van 70 procent ruim zal worden overschreden.
  • Een ander punt is de opkomst van de extreemlinkse Mélenchon die in die mate (hij is zojuist van 20 naar 18 procent teruggezakt) niet was voorzien. Een duel Le Pen-Mélenchon in de tweede ronde zou Mélenchon wel tot president maken, maar zou eveneens een breuk met de EU betekenen (afgezien van het feit dat Mélenchon van de nieuw te kiezen Nationale Vergadering een “constituante” wil maken die binnen zes maanden de stichting van een Zesde Republiek zou moeten voorbereiden, waarna de nieuwgekozene zou terugtreden). In die zes maanden zou Frankrijk formeel niet zomaar uit de EU kunnen treden.
  • In het geval dat Fillon of Macron in de tweede ronde tegenover Marine Le Pen zou staan, is er weinig onzekerheid over handhaving van Frankrijk in de EU. Beide kandidaten houden het erop dat zij zich “in het begin” niet zouden kunnen houden aan een begrotingstekort van maximaal 3 procent. Het land zou zich derhalve aansluiten bij de Zuidelijke eurolanden om zo lankmoedig mogelijk door de Eurogroep te worden behandeld.
  • Een mogelijke overwinning van Macron opent de deur naar een volgende onzekerheid (afgezien van zijn gebrek aan politieke ervaring van meer dan twee jaar als minister): zal hij in staat zijn een samenhangende en werkzame parlementaire meerderheid te verkrijgen? Zijn kandidaten voor de 577 zetels in de Nationale Vergadering zullen vaak onbekenden zijn die hard zullen moeten vechten tegen plaatselijke grootheden die bekend zijn geworden in recente tijden waarin de PS en de LR nog veel invloed hadden. Deze onzekerheid wordt echter getemperd door het feit dat de kiezers over het algemeen proberen een nieuwe president een hem steunende parlementaire meerderheid te geven. Mocht Macron op dit punt een te zwakke parlementaire basis krijgen dan zou hij met parlementariërs van “links” en/of van “rechts” een regeerakkoord kunnen sluiten, waardoor hij op voldoende steun van de Nationale Vergadering zou kunnen rekenen.
  • De onzekerheid over de mate van parlementaire steun voor Macron weegt veel minder in het geval dat Fillon het pleit zou winnen. Dankzij het partijapparaat van de LR is er een gerede kans dat Fillon veel meer parlementaire armslag zou krijgen dan Macron. Of dat argument de kiezers ertoe zal bewegen hun aarzelingen tegenover Fillon in verband met Penelopegate opzij te zetten, is nog maar de vraag.

§3 – De risico’s voor Nederland en de EU

De meest in het oog vallende risico’s zijn de volgende:

  • een aanslag in afwachting van de einduitslag op 7 mei. Zo’n gebeurtenis zou onberekenbare gevolgen hebben; op 18 april zijn in Marseille twee hoogst gevaarlijke terroristen gearresteerd die klaar stonden voor een spectaculaire aanslag bij een politieke bijeenkomst (wellicht die van Marine Le Pen in Montpellier op de 19e).
  • de verkiezing van Le Pen of Mélenchon zou een zo frontale botsing met de EU opleveren dat de unie hier wellicht niet tegen opgewassen zal zijn;
  • zo’n botsing zou in het geval van een presidentschap van Mélenchon minder dramatisch kunnen zijn omdat constitutionele hervorming voor hem prioriteit lijkt te hebben en hij de economie daarvoor niet onmiddellijk zou willen verstoren;
  • Marine Le Pen zegt niet uit de euro te willen treden voordat daarover, na zes maanden onderhandeling met “Brussel”, een referendum zou zijn gehouden. Dit schijnargument kan niet verhinderen dat een Frankrijk onder Le Pen niets anders op het oog zou hebben dan uit de EU te treden.

Over de uitreding van Frankrijk uit de euro in een van voornoemde gevallen valt nog wel op te merken dat hier een van de schizofrene aspecten van het Franse volk aan de dag treedt. Daar waar, naar verwachting, een kleine meerderheid van alle stemmen die in de eerste ronde op de elf kandidaten zullen worden uitgebracht tegen de EU en de euro zal zijn gericht, is een constant gegeven bij de opiniepeilingen dat niet meer dan 28 procent van de bevolking die stap werkelijk wil nemen.

Hoe dan ook, geen van de twee andere presidentskandidaten (Fillon en Macron) stelt in het vooruitzicht dat Frankrijk binnen de komende vier à vijf jaar in staat zal zijn te voldoen aan het Maastrichtse criterium dat een begrotingstekort minder dan 3 procent van het bruto binnenlandse product behoort te zijn. Ook dat aspect is van belang voor Nederland en de EU.