In de laatste Hart en Ziellijst van Radio 4 stond Arvo Pärt weer op nr 3. Dat had een jaar of 20 geleden volstrekt ondenkbaar geweest. Toen werden componisten als Arvo Pärt, John Tavener of Henryk Gorecki nog waar mogelijk genegeerd of anders met een fikse portie dedain besproken in klassieke kringen. Door het publiek met een jaarabo op de concertzaal dat met zes of zeven sherry of scotch achter de kiezen zonder tongstrubbelingen “Academy of st. Martin in the fields o.l.v. Sir Neville Mariner” kan uitspreken.
Het pijnpunt lag bij het feit dat Pärt de moderne atonale muziek de rug heeft toegekeerd en zich verdiept in oude religieuze muziek. Dat zag men als een bedreiging voor de zo zorgvuldig onderhouden consensus dat hedendaagse moderne muziek werkelijk substantie, vitaliteit of schoonheid bezit. Niemand van de klassiek-hofhouding wil tegenover elkaar toegeven dat men al decennia tegen beter weten in de kleren van een naakte keizer heeft staan bejubelen. Dat al die keren dat we tegen de kokneigingen vechtend 2 uur piep-knarsellende hebben doorstaan en dan ook nog opgewekt gingen staan en ‘bravo’ riepen, dat dat allemaal voor niets is geweest.
Maar er heeft een stille kentering plaats gevonden, en Arvo Pärt wordt zo nu en dan tussen het ijzeren repertoire geduld, en niet meer behandeld als ‘reactionaire kitsch’ zoals 20 jaar geleden. Wel wordt er vaak zorgvuldig een atheïstische setting of thema overheen gelegd, zelfs een ballet op geplakt, of er wordt nog een Schönbergje achterna gekrast. Het moet niet te gek worden natuurlijk. Maar het is hoe dan ook heuglijk en hoopgevend dat de reactionaire of zelfs fundamentalistische kitsch van gisteren het geliefde volksbezit van vandaag kan zijn.