Laat ik beginnen met het definiëren van ‘rechts’, want het is een vage term, een term waar over gestreden wordt – meestal door mensen die niet rechts genoemd willen worden. Ik bedoel mensen – van welke partij ook, of partijloos – die geloven dat er zoiets is als een aangeboren menselijke natuur die zowel slechte als goede trekken omvat, dat mensen en volken geboren worden met verschillen, dat terwijl hun natuur aangepast kan worden, deze nooit compleet veranderd kan worden – en dat deze verschillen niet veroordeeld, maar gevierd zouden moeten worden.
Hieruit vloeit bijna al het andere dat de conservatieve gezindheid bepaalt voort – geloof in de onmogelijkheid ooit gelijkheid te bereiken – een voorkeur voor lokale identiteiten en tradities boven abstracte aspiraties – een afkeer van onoprechte demagogie en politiek-correcte pantomimepolitiek.
De meeste van de bekwaamste en aangenaamste mensen die ik ooit ontmoet heb, vallen onder deze categorie – en zelfs wanneer ze niet bekwaam of aangenaam zijn, zijn rechtse mensen ten minste interessant! Mensen op de linkervleugel zijn dikwijls tot de opmerkelijke prestatie in staat tegelijkertijd hoogst hartstochtelijk te zijn – en ongelooflijk saai!
Mijn kwalificaties – voor wat ze waard zijn – om over dit onderwerp te spreken, bestaan in ongeveer 20 jaar van schrijven voor en redigeren van conservatieve publicaties van allerlei soort. In deze tijd heb ik ‘ rechtsen’ van allerlei pluimage ontmoet, Conservatieve leden van het Hogerhuis en het Lagerhuis, academici en journalisten, UKIP-politici, leden van kleinere partijen, Amerikaanse en Europese nieuw-rechtse denkers, katholieken, protestanten, joden, paganisten en atheïsten. Ik hak zelf niet met een partijpolitiek bijltje en probeer altijd het beste te zien in dingen en in mensen, zelfs wanneer ik het niet met ze eens ben. Mijn commentaar is constructief bedoeld. Ten slotte onttrek ik mezelf niet van mijn eigen kritiek – ik heb ook wel eens onverstandige dingen gedaan of gezegd en zal dat allicht nog wel eens doen.
Er wordt vaak gedacht – zelfs door conservatieven – dat Groot-Brittannië een conservatief land is – een plaats waar ontspannen gezond verstand prevaleert, een plaats die niet alleen door het Kanaal van Dover voor revolutie beschermd wordt, maar ook door iets in het nationale volkskarakter zelf.
De gebeurtenissen van deze zomer lijken dit te bevestigen – de omvangrijke, vrolijke menigten die in de regen kwamen opdraven voor het diamanten jubileum [van de koningin, red.] en gretig de prestaties van Team GB op de Olympische Spelen volgden. Ten aanzien van allerlei onderwerpen varieert de Britse publieke opinie, door alles sociale klassen en achtergronden heen, van gematigd conservatief tot sterk reactionair. Dit wordt weerspiegeld in decennia van opiniepeilingen, invloedrijke rechtse gedrukte media en een eeuw van verkiezingsresultaten die steeds weer de Conservatieve Partij aan de macht hebben gebracht en in recentere jaren de UK Independence Party (UKIP) 12 leden van het Europese Parlement bezorgden. Er was zelfs een tijd – in de dagen voor New Labour – dat van de Conservatieven gezegd werd dat ze de ‘natuurlijke regeringspartij’ waren.
En toch – ondanks dit alles – is het Groot-Brittannië van 2012 vrijwel geheel anders dan dat van 1912, of 1952, of 1992 of zelfs 2002. Verandering is onvermijdelijk, niet alle tradities kunnen gered worden en sommige verdienen het niet om gered te worden – maar dit land waarvan gezegd wordt dat het conservatief is, ondergaat een soort van permanente revolutie. Alles is tot een cultureel slagveld geworden en er is steeds minder onderscheid tussen de publieke en de private levenssferen. Opvattingen die ooit als ‘loony left’ beschouwd werden zijn tot iets van het midden geworden – en opvattingen die ooit als simpelweg conservatief werden beschouwd zijn dientengevolge ‘uiterst rechts’ geworden.
De monarchie heeft op de een of andere manier overleefd, maar dit verhult slechts het feit dat Groot-Brittannië in ieder ander opzicht een vreemd land geworden is, haast letterlijk een ander land – een plaats waar de bouwwerken van een groots verleden bewoond worden door een in toenemende mate onverenigde bevolking geregeerd door een steeds opdringeriger regering. Gemeten aan zo ongeveer iedere indicator, heeft de grote staatsdragende partij die beloofd had de onafhankelijk en identiteit van het koninkrijk te bewaren laten zien niet tegen deze taak opgewassen te zijn.
De voornaamste reden is dat, hoewel de Conservatieven dikwijls de regering vormden, ze zeer zelden de macht bezaten. Conservatieve regeringen hebben vaak – zelfs wanneer ze grote meerderheden tot hun beschikking hadden en onder leiders met een sterke overtuiging – kansen verspeeld en zelfs hun eigen zaak ondermijnd. De Conservatieve Partij is een formidabele machine voor het winnen van verkiezingen, maar als ze de verkiezingen eenmaal gewonnen heeft, weet ze doorgaans niet meer wat te doen.
De enige keer dat een nieuwe Conservatieve regering een echt duidelijk idee had van wat ze wilde gaan doen was in 1979 – en het Thatcheristische programma was slechts ten delen conservatief. De vrije marktideologen hadden gelijk dat economisch radicalisme nodig was, maar in sommige opzichten, en in sommige delen van het land, ging het programma te ver en te snel. Al dat ontmantelen van bedrijven en het los verkopen van de onderdelen, had vergezeld moeten gaan van nieuwe sociale woningbouw om de mensen te verenigen in een post-imperiale zingeving. Sommige Conservatieven uit de jaren tachtig waren helaas echter meer geïnteresseerd in directeursposities dan in de richting van het land.
En dan waren er de zaken die de regering Thatcher niet deed. Behalve op het gebied van de economie, draaiden ze weinig tot geen van de wetten terug die door Labour geïntroduceerd waren. De voormalige adviseur van Thatcher, Sir Alfred Sherman, noemde dit het ‘paleffect’, waarbij beleid zich in het algemeen slechts in een richting ontwikkeld, ongeacht wie Downing Street [de straat met de ambtswoningen van de premier en de minister van Financiën, red.] bezet.
In dit opzicht was mevrouw Thatcher minder schuldig dan haar voorgangers. In 1951, toen Churchill terugkeerde als premier, zei hij tegen zijn schoonzoon dat het beleid van zijn regering zou bestaan in “huizen en vlees en niet worden getorpedeerd”. Spoelen we twintig jaar door, dan zien we hoe Ted Heath en Harold Wilson zoveel op elkaar leken dat Enoch Powell de verkiezingen van 1970 van de hand deed als een wedstrijd “tussen een man met een boot en een man met een pijp”.
Wat nog rampzaliger was, is dat de Thatcheristen vrijwel volledig de meedogenloze opkomst van de politieke correctheid negeerden, met name in het onderwijs en op radio en televisie. Er bestond een luie aanname dat als je de mensen economische kansen gaf, ze op magische wijze zouden veranderen in sociale conservatieven. Zoals Thatcher zei toen ze premier was, “Economie is slechts de methode. Ik wil de zielen van de mensen veranderen”. Zoals we weten is dit nooit gebeurd – en er was ook nooit enig uitzicht dat dit zou gebeuren. De economie volgt de cultuur, niet andersom. Economie wint de verkiezingen, maar cultuur wint oorlogen. Een van de voornaamste Conservatieve tekortkomingen is een chronisch gebrek aan belangstelling in ideeën en cultuur.
De Conservatieve Partij heeft te lang simpelweg vertrouwd op het vaderlandslievende gezonde verstand van de menigten – en dit is verdraaglijk zolang de cultuur gezond is. Maar de menigten bestaan uit individuen die op het internet surfen, televisie kijken, naar de radio luisteren, tijdschriften lezen en naar scholen gaan, die overgoten zijn met ideeën die vijandig staan tegenover conservatisme en zelfs beschaving. Het is onredelijk om te verwachten dat je op de mensen kunt blijven rekenen zonder hen van intellectuele ammunitie en culturele hernieuwing te voorzien. Gisteren nog, werd bekend gemaakt, dat er onder de huidige door de Conservatieven geleide regering vijf keer zoveel Labour-kiezers als Conservatieve keizers zijn aangesteld in publieke dienst. De Conservatieven spelen altijd het spelletje mee – en ze verliezen bijna altijd.
De regeringen onder Thatcher moesten het hoofd bieden aan de grof onverantwoordelijke vakbonden, maar ze hadden op de een of andere manier ook de tijd moeten vinden om conservatieve waarden te bevorderen in alle hoeken van de samenleving. Waar waren, tussen de sombere pamfletten over huurhervorming en de vraag wie het telecombedrijf zou moeten runnen, de discussies over ecologie, gelijkheid, de historische misdaden van het communisme, de toekomst van de Anglicaanse kerk, de aard van de westerse beschaving, gezinsleven, volkstradities, het erfprincipe en het Hogerhuis, immigratie, manieren, multiculturalisme, politiek-correcte censuur… de lijst lijkt wel oneindig. Het was een rampzalig gebrek aan verbeeldingskracht. Financiële ondersteuners uit het bedrijfsleven doneerden geld aan individuele politici of aan verkiezingsfondsen, maar er werd niet systematisch geïnvesteerd in ideeën.
Zelfs in het uiterst zeldzame geval dat Conservatieven wel proberen om scherpe culturele politiek te bedrijven, is het bijna altijd in reactie op een vijandig offensief. Conservatieven initiëren vrijwel nooit een campagne – het aanvallende leger heeft zodoende het voordeel van de verrassing en heeft al het moraal en het momentum opgebouwd voordat de verdedigers zelfs maar opgemerkt hebben dat de oorlog is begonnen. Aanvallers hebben altijd hoop dat ze hun doel zullen behalen – terwijl de verdedigers alleen maar kunnen hopen hun nederlaag een tijdje uit te stellen.
Eervolle uitzonderingen daargelaten, lijkt het erop dat Conservatieve politici een te zwakke maag hebben om te vechten. Ze worden wellicht afgeleid door hun district of interne beslommeringen van hun partij, of misschien hebben ze zich gewoon te comfortabel verschanst in de machtsstructuren. Het zou echter ook simpelweg kunnen zijn dat ze niet geloven dat ze kunnen winnen. Het zou nauwelijks verrassend zijn als ze er zo over dachten, want conservatieven hebben maar weinig gewonnen de laatste zestig jaar.
Velen ter linkerzijde zijn daarentegen obsessief gefocust – als iets of iemand eenmaal in hun vizier is, zullen ze eenvoudigweg niet stoppen tot ze hem vernietigd hebben. Simplistisch en scherp moralistisch, heeft hun extatische wereldbeschouwing een ingebouwde manische energie. Zoals W.B. Yeats in zijn gedicht The Second Coming uit 1919 al stelde – “The best lack all conviction, while the worst / Are full of passionate intensity.”
De slechtsten zijn ook sluw. Als ze niet onmiddellijk succesvol zijn, zullen ze hun tactieken aanpassen. Dit is waarom de Fabian Society [een socialistisch intellectueel gezelschap dat als voorloper van de Labour partij gezien kan worden, red.] als logo een wolf in schaapskleren aannam – als teken van de tactische flexibiliteit van links. Links is er doorgaans tevreden mee om twee stappen vooruit te doen en een stap terug – terwijl veel conservatieven liever zouden sterven dan zich aan te passen. In sommige opzichten zijn ze het tegendeel van de Fabianen – ze zijn schapen in wolfskleren.
Zo nu en dan zal een Conservatief parlementslid in verontwaardiging ontbranden over iets uit het nieuws en aankondigen dat hij een campagnegroep zal oprichten om te bestrijden wat hem geërgerd heeft. Deze groep heeft dan een startbijeenkomst met hoge omes en veel aplomb – en nadien wordt er nooit meer iets van vernomen. Soms hebben ze zelfs geen noemenswaardige startbijeenkomst! In de zeldzame gevallen dat een traditionalistische groep, zoals de oude Monday Club, tekenen van leven vertoont, neemt het partijleiderschap er onmiddellijk afstand van of valt het initiatief zelfs aan.
Het is een vernietigende aanklacht tegen de Conservatieve Partij, dat er dikwijls steviger geopponeerd wordt tegen links door de landelijk dagbladen als de Daily Mail of de Daily Telegraph dan door alle Conservatieve parlementsleden bij elkaar. Het zou fascinerend zijn om te zien wat er zou gebeuren als de Conservatieve Partij ooit een systematische en vastberaden campagne zou lanceren tegen de een of andere linkse institutie of persoonlijkheid of zelfs tegen een van de geloofsartikelen van de politieke correctheid. Het is zonderling dat dit nog nooit geprobeerd is.
Maar misschien is het niet zo uitzonderlijk – omdat conservatieven een achterwaartsgerichte, melancholische verbeelding hebben. Er bestaat vaak een aanname dat het heden niet kan tippen aan het verleden – en dat de toekomst waarschijnlijk zowel onbegrijpelijk als weerzinwekkend zal zijn. Mijn favoriete futurofobische citaat komt van het 18e eeuwse Ierse Conservatieve parlementslid Sir Boyle Roche – “All along the untrodden footpaths of the future, I can see the footprints of an unseen hand.”
Conservatieven zijn half verliefd op verliezen. Ze schrijven boeken met titels als De Afschaffing van Groot-Brittannië – of Engeland: een Grafrede. Het is wat de romanschrijfster Rose Macaulay Het Genot van Ruïnes noemde – een bitterzoete voldoening in het omringd zijn door verval, staande als de Laatste Man of Aarde tussen de puinhopen van een vervallen stad.
Nu is het een gezonde en nobele zaak om zich in het verleden te verbeelden, om zichzelf in historische context te plaatsen – om zich te kunnen verplaatsen in hen die je zijn voorgegaan. Ik besteed een groot deel van mijn eigen leven door rond te struinen door middeleeuwse kerken en landhuizen of door vergeten wegen te volgen door dorpen die van de aardbodem verdwenen zijn! Maar ik ben realistisch genoeg om te weten dat dergelijke activiteit nooit de basis kan vormen van een praktisch programma.
Sommigen van jullie herinneren je misschien het verkiezingslied van Labour in 1977 – “Things Can Only Get Better“. Dat was een sentimenteel liedje en gebaseerd op een sentiment dat duidelijk niet waar is – maar als liedje werkte het een stuk beter dan het impliciete Conservatieve volkslied, Things Can Only Get Worse!
Er zijn veel Conservatieve tekortkomingen om uit te kiezen! Maar de Conservatieven zijn ten minste pragmatische en praktisch ingesteld. Ze weten dat politiek een rommelige zaak is waar compromissen gesloten moeten worden. Ze weten dat politieke partijen allianties zijn – en dat je soms met mensen moet samenwerken waar je het niet mee eens bent of waar je zelfs een hekel aan hebt. Ze zijn misschien niet blij met wat hun leiders soms zeggen, maar ze weten dat dingen soms gezegd moeten worden en dat sommige dingen er nu eenmaal bij horen. Dat iets gezegd wordt betekent ook nog niet dat er iets gedaan zal worden. Zelfs nu, in haar teruggang, trekt de Conservatieve Partij nog altijd intellectuele en integere mensen aan – er zijn veel indrukwekkende jonge parlementsleden – en voor de afzienbare toekomst zal ze waarschijnlijk de meest voor de hand liggende verdediger van conservatieve zaken blijven. En toch is er zelfs nu geen effectieve sociaal-conservatieve stroming binnen de partij.
UK Independence Party
Naast de Conservatieve Partij is er UKIP. UKIP is traditioneel een laatste uitwijkmogelijkheid voor Conservatieven die vinden dat er iets ernstig mis is gegaan met alles en dat deze problemen voornamelijk voortvloeien uit het Britse lidmaatschap van de EU. UKIP trekt weliswaar ook leden aan uit andere partijen, maar het is toch in de eerste plaats een soort van Conservatieve Partij in ballingschap.
Historisch is UKIP geneigd geweest tot buitengemeen harde interne conflicten, maar deze problemen zijn afgenomen. Haar belangrijkste tactische probleem is nu uiteraard het parlementaire kiesstelsel. [De leden van het nationale parlement worden, anders dan die van het Europese, door middel van een districtenstelsel verkozen, red.]. Voor de afzienbare toekomst blijft ze waarschijnlijk vooral op het niveau van het Europees Parlement opereren. Dit betekent dat ze grotendeels onzichtbaar zullen blijven voor de Britse kiezers, omdat zij begrijpelijkerwijze geen hoge pet op hebben van wat er daar gebeurd!
UKIP heeft ook wat dieperliggende problemen. Het heeft een smalle leiderschapsbasis. De partij heeft hard geprobeerd om beleid te ontwikkelen op allerlei terrein, maar het is effectief nog steeds een single-issuepartij. Er is geen UKIP-denktank en ze hebben simpelweg niet diepgravend genoeg nagedacht over de problemen waarvoor het Verenigd Koninkrijk zich gesteld ziet. Veel leden van UKIP lijken te geloven dat het eenvoudig verlaten van de EU een panacee zou zijn en Groot-Brittannië op magische wijze zou herstellen tot een soort utopia dat aan Britse televisieseries uit de jaren ’50 doet denken, waarin treinen vol buitenlui langs mooie optrekjes razen.
Sommige van de UKIP-leden huldigen een zwartgallig anti-Europeanisme – alsof Groot-Brittannië niet zelf deel uitmaakt van de Europese beschaving. Een minderheid van de leden lijkt ook nog altijd de Tweede Wereldoorlog uit te vechten. Er zijn dikwijls verwijzingen naar de EU als een soort van Vierde Rijk – een liberale façade voor nazisme dat in het geheim zeventig jaar overbrugd heeft, ongetwijfeld gebruikmakend van de beroemde luchtbases op Antarctica! Ze wijzen op overeenkomsten in retoriek tussen Nazi- en EU-politici en op enige continuïteit in bureaucratie en ze tellen een en een op tot drie. Er is overduidelijk een element van nostalgie in hun constante terugverlangen naar de periode toen de vijand zou duidelijk aan te wijzen was en Brittannië nog echt Groots was. Ze lijken niet in staat te zijn om te onderscheiden tussen Duitse individuen die van de EU profiteren en Duitsland als geheel dat niet van de EU profiteert. Ze zijn kennelijk ook niet in staat om onderscheid te maken tussen de janboel van het managerschap van de EU en de verschrikkingen die de Nazi’s hebben aangericht.
Een kleiner deel van de UKIP-leden ziet de EU als een nieuwe USSR. Dit is een waarschijnlijker argument, dat ook wel is gemaakt door aanzienlijke denkers zoals Vladimir Bukovsky – maar mij komt dit overdreven voor. Er is een massief kwalitatief verschil tussen bolsjewisme en de EU-variant van liberalisme. Het is het verschil tussen wreedheid en goedbedoelende dwaasheid. De oorsprong en aard van beide is simpelweg niet te vergelijken. De doelstellingen en zelfs sommige van de effecten zijn allicht hetzelfde, maar tot nu toe is de EU niet eens in staat geweest om een gemeenschappelijk buitenlands beleid tot stand te brengen, laat staan om pantserkonvooien landen binnen te laten binnenvallen om er een meer inschikkelijk regime te installeren.
Maar UKIP heeft een capabele leiding en lijkt een stabiele basis van steun onder de kiezers ontwikkeld te hebben. Er zijn tijden geweest dat de stemmen van UKIP in de nationale verkiezingen er toe geleid hebben dat de Conservatieven zetels verloren. Dit is de reden dat er in toenemende mate opgeroepen wordt tot een verkiezingspact van Conservatieven en UKIP. Zo’n pact is onwaarschijnlijk, maar als het zou gebeuren zou het riskant zijn voor UKIP, die veel van haar aanhang dankt aan het zijn van een anti-establishmentpartij. Een partij kan echter niet altijd alleen maar een protestpartij blijven; op een gegeven moment zal UKIP moeten buigen in een poging om te overwinnen. Op dat moment zal het lijden, net zoals de zinloze partij van Nick Clegg [de Liberaal-Democraten, red.] heeft geleden onder haar gedartel met de Conservatieven – en UKIP zal stalen zenuwen moeten hebben om dit te overleven.
Kleine partijen
Een overzicht als dit zou incompleet zijn zonder een korte blik op de kleinere partijen die van tijd tot tijd de kop opsteken of de rechtervleugel. Ze zijn niet meer dan een korte blik waardig, omdat ze in het grotere geheel van de dingen niet veel impact gehad hebben. Net als UKIP lijden ze onder het first-past-the-postkiesstelsel – anders dan UKIP verspelen ze echter dikwijls de kansen die ze krijgen.
Deze partijen komen vooral op in reactie op Conservatieve onzinnigheid en trekken kortstondig wat teleurgestelde Conservatieven aan. Hun lot hangt deels af van hoe slim de Conservatieve Partij inspeelt op de gevoelens op haar rechtervleugel. Het Nationale Front stortte bijvoorbeeld in toen Margaret Thatcher haar befaamde opmerking maakte over het “overspoeld” worden door immigratie – een onderwerp waar ze echter kennelijk daarna nooit meer een gedachte besteed heeft. Maar deze kleinere partijen worden in het algemeen ook slecht geleid en veel van de getalenteerde en respectabele mensen die door hen aangetrokken worden vertrekken vaak al snel weer – afgeschrokken door de paranoia, de weigering om talent te belonen en het gebrek aan ernst van deze partijen.
Links en de media schetsen doorgaans een vals beeld van deze partijtjes en ik wil er geen goedkope gijpen over maken – maar de waarheid gebied te zeggen dat deze partijen daadwerkelijk bovengemiddeld veel gekken, dromers, egomaniakken en fanatici aantrekken. Sociaal onaangepaste mensen die nergens een politiek onderdak kunnen vinden, vinden hun weg naar dit soort partijen – aangetrokken door het feit dat deze partijen zo gehaat en vervolgd worden. Hun marginale persoonlijkheden versterken vervolgens de marginale aard van deze partijen. Het is een ondeugdelijke cirkel van steeds toenemende irrelevantie.
Wat is nu de toekomst voor traditionalistisch rechts? Veel zal afhangen van externe, onvoorspelbare factoren, in de woorden van Macmillan “Events, dear boy, events”! Er zijn alle mogelijke scenario’s denkbaar, zeker als de economische slechtere tijden aanhouden. Het economisch, sociaal en cultureel uithollen van de laatste decennia is dermate voortgeschreden dat het wellicht ongeneeslijk is. Het naoorlogse politiek model van steeds toenemende welvaart plus steeds lakser liberalisme werd ‘gefinancierd’ door eeuwen van opgehoopt sociaal kapitaal en industriële macht, die nu grotendeels verspeeld zijn. Het valt moeilijk in te zien hoe het naoorlogse model nog gered zou kunnen worden – niet dat dat moet! De waarschijnlijke, radicale herstructurering van alle westerse samenlevingen zal kansen bieden voor hen die gereed zijn om er op in te springen – en op ieder moment kan een tot nu toe onbekende individu of partij naar voren treden en alles op zijn kop zetten.
Maar of de toekomst er nu een is van revolutionaire of alleen van geleidelijke verandering, traditionalisten zouden samen moeten werken, hun denken aan moeten scherpen en hun praktijken en presentatie moeten verbeteren. De tekortkomingen van het westerse politieke systeem zijn evengoed de tekortkomingen van links als van centrum-rechts, en de intelligentere jongeren zien dit in. Links had eens een doel – soms een nobel doel – maar nu staat links voor saai burgerlijk conformisme en haar politiek-correcte geloofssysteem is niets dan een neurotische religie. Rechts heeft nu een kans om het intellectuele initiatief te grijpen, met een aantrekkelijk uitgedrukte, voorwaartsblikkende filosofie die tot de verbeelding van intelligente mensen kan spreken. Het moge logisch inconsistent zijn met het begrip van conservatisme van sommige mensen, maar we moeten inspirerende ideeën bestrijden met inspirerende ideeën en realistische programma’s met realistische programma’s.
Heden ten dage is het links dat obscurantistisch is en de gevestigde orde vormt – en het oude rechts dat radicaal is, dat teruggrijpt op eerste principes. Wij zijn het die werkelijk geloven in het vieren van verschillen en daarvoor willen vechten tegenover de wereld. Het is onze zijde die gelooft in diversiteit boven gelijkvormigheid – in het vieren van onderscheiden – in kwaliteit boven gelijkheid – in trots boven schaamte – en vrijheid boven groepsdenken. Dit is een krachtige en positieve boodschap en als we maar een manier kunnen vinden om deze naar voren te brengen, zouden we misschien zelfs het tij nog kunnen keren en iets van het geweldige verleden over kunnen dragen op een veel betere toekomst.
Dit artikel is gebaseerd op een toespraak op een gezamenlijke conferentie van de Quarterly Review en de Traditional Britain Group en met toestemming van de auteur overgenomen. Vertaling: Jonathan van Tongeren