Onder de naam ‘Europa, best belangrijk’ ging in 2004 een grootse publiekscampagne van start. Met dit motto is niets teveel gezegd. De EU kan een grote hoeveelheid bindende regels opleggen aan Nederland over allerlei onderwerpen. En dat doet ze ook. Een groot deel van nieuwe wetgeving is verplichte nationale omzetting van Brusselse regels. Veel partijen roepen dat dit wel een tandje minder mag.
Hoe komt het dat de EU zoveel invloed heeft gekregen op ons politieke bestel en op onze wetgeving? Heel eenvoudig doordat de Staten-Generaal wetgevende bevoegdheden aan Brussel heeft overgedragen. Dat is al gebeurd bij het Verdrag van Rome (1957), het oprichtingsverdrag van de EEG. En het herhaalde zich bij de vele daarop volgende verdragen. Stapsgewijs sneed de Nederlandse wetgever in haar wetgevende bevoegdheden.
Onze Grondwet bepaalt dat internationale verdragen door de Staten-Generaal met een gewone meerderheid aangenomen kunnen worden. Alleen wanneer een verdrag op bepaalde punten strijdig is met de Grondwet of tot aanpassing daarvan dwingt, is een twee derde meerderheid nodig voor de parlementaire goedkeuring. Die bepaling is echter nooit gebruikt voor de stemming over één van de genoemde Europese verdragen.
Dat is naar de letter van de huidige grondwetsbepaling begrijpelijk. Maar gelet op de grote invloed van de achtereenvolgende verdragen voor ons constitutionele bestel merkwaardig.
De enorme doorwerking van de Europese verdragen in onze rechtsorde vormt voldoende reden om een hogere drempel in te voeren voor de goedkeuring van Europese verdragen. Zoals dat ook in verschillende EU-lidstaten gebruikelijk is (Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk e.a.). Het is een grote onevenwichtigheid, dat zonder enige extra waarborg de helft-plus-een kan besluiten tot vergaande overdracht van bevoegdheden, die de nationale soevereiniteit uitholt.
Het hanteren van een gekwalificeerde meerderheid kan deze weeffout herstellen. Dit impliceert dat de Grondwet zo gewijzigd moet worden dat voor goedkeuring van verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest voortaan een twee derde meerderheid is vereist. Het hanteren van een drempel van twee derde staat symbool voor de erkenning dat Europese verdragen vanwege hun grote invloed op ons constitutionele bestel alleen met een breed draagvlak in de volksvertegenwoordiging goedgekeurd kunnen worden.
Deze benadering sluit aan bij de bestaande gekwalificeerde meerderheidseis van art. 91 van onze grondwet voor verdragen die tot afwijking van de Grondwet nopen. Bovendien past zo’n eis beter bij onze representatieve democratie dan een referendum. Een bijkomend voordeel is dat het eenvoudig uitvoerbaar is en het wetgevingsproces niet langer maakt. Om deze redenen heeft deze ‘route’ de voorkeur boven het verplicht voorschrijven van een referendum, of het bewandelen van de gewone procedure voor Grondwetswijziging.
In het initiatiefwetsvoorstel van de SGP, dat thans aan de Tweede Kamer voor de eindstemming is voorgelegd, wordt voorgesteld om de verhoogde drempel in de Grondwet voor te schrijven voor elk nieuw constituerend Europees verdrag én voor elk verdrag dat de uitbreiding met nieuwe lidstaten mogelijk maakt. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht, dat de overdracht van bevoegdheden aan de Unie én de uitbreiding van het rechtsgebied van de Unie ingrijpende beslissingen zijn. De mogelijk toekomstige toetreding van Turkije is van dat laatste een helder voorbeeld. Maar uiteraard moeten we hier ook denken aan allerlei voornemens richting een politieke unie.
Deze verhoogde drempel zal de regering stimuleren om bij de onderhandelingen over een nieuw verdrag het onderste uit de kan te halen voor Nederland. En het zal de volksvertegenwoordiging erbij bepalen dat instemming met Europese verdragen geen vanzelfsprekendheid is, maar op een weloverwogen keus moet berusten. Kortom: zo’n verhoogde drempel, best belangrijk.