50 jaar geleden brachten militairen in Griekenland de regering en uiteindelijk ook de monarchie ten val om te voorkomen dat links aan de macht zou komen.
Een junta van koningsgetrouwe Griekse officieren pleegden 50 jaar geleden een staatsgreep om een ruk naar links te voorkomen. Deze ‘revolutie tot redding der natie’ (Ethnosotirios Epanastasis) was de 18e in een reeks gewelddadige revoltes in Griekenland verspreid over de 20e eeuw en leidde tot de 44e regeringswisseling sinds 1945.
Diepe verdeeldheid
De Tweede Wereldoorlog, waarin eerst het Griekenland van de fascistische dictator Metaxas tegen de Italianen vocht en later zowel linkse als rechtse guerilla-groepen tegen de Duitsers vochten, ging voor het diep verdeelde Griekenland bijna naadloos over in een burgeroorlog tussen het linkse Volksbevrijdingsleger en monarchistische conservatieven, waarin die laatsten uiteindelijk met Britse en Amerikaanse steun wonnen. Zo bleef Griekenland de enige niet-communistische staat op de Balkan.
De economische verhoudingen verzekerden links echter nog altijd van grote aanhang: Halverwege de jaren ’60 bedroeg het doorsnee-inkomen van de Grieken nog altijd minder dan de helft van het in West-Europa gebruikelijke, hoewel de Verenigde Staten miljarden aan ontwikkelingshulp gaven. Door corruptie en wanbeheer lekte die hulp echter weg.
Constitutionele crisis
Bovendien moest de regering voor de acht residenties, drie vliegtuigen en 85 auto’s van koning Constantijn II uit het Huis Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg betalen – bovenop een zeer riante jaarlijkse uitkering. Met het oog hierop nam minister-president Georgios Papandreou van de liberale Enosis Kentrou (Centrum-Unie) ingrijpende hervormingen voor, wat in rechtse kringen voeding gaf aan vrees voor een overgang naar het socialisme.
Daarbij kwam de poging van de premier om de anti-monarchistische officieren binnen de Koninklijk-Griekse Strijdkrachten te verzamelen in de samenzweringscel ‘Aspida’ (Schild), met aan het hoofd zijn zoon Andreas, die van een ‘Volksleger’ droomde.
Dit bracht Constantijn II er uiteindelijk toe om Papandreou tot aftreden op te roepen en verkiezingen uit te roepen, die gehouden moesten worden op 28 mei 1967. Hierdoor brak echter chaos uit in het land, die vooral werd aangewakkerd door de partij Verenigd Democratisch Links (EDA).
Papandreou stelde de koning op 18 april 1967 echter een glashelder ultimatum: Constantijn moest zich in de verkiezingscampagne per direct neutraal optreden, anders zou de premier zelf oproepen tot een “volksopstand tegen de monarchie”. Daarmee was de teerling geworpen.
Gladio-plan
Nog dezelfde dag kwamen negen hoge officieren – waaronder overste van de Artillerie en leider van de afdeling voor operationele planning van de generale staf Georgios Papadopoulos – na een enkele uren durende discussie overeen een staatsgreep te plegen om een dreigende machtsovername van links te voorkomen.
Aansluitend ontwierp Papadopoulos in de nachtelijke uren het concrete scenario voor de coup. Deze berustte op het samen met de NAVO ontworpen ‘Prometheus-plan’ uit 1950, die eigenlijk voor het geval van communistische revolutiepogingen bedoeld was.
Zoals de kolonel bepaalde, zouden de samenzweerders slechts 150 pantservoertuigen met hun bemanningen en 700 man van de Griekse speciale eenheden Lochos Oreinon Katadromon (LOK) nodig hebben. Brigadegeneraal Stylianos Pattakos van de militaire school in Athene-Goudi en Luitenant-generaal Georgios Zoitakis, die het bevel voerde over de speciale eenheden, waren meteen bereid aan het plan mee te werken. Het uur u werd zodoende bepaald op 21 april om twaalf uur ‘s nachts.
Op dit tijdstip bezetten enkele LOK-eenheden het slot van de koning, terwijl tegelijkertijd tanks en pantservoertuigen op werden gesteld op alle strategisch belangrijke plaatsen in de hoofdstad, waaronder de politiecentrale.
Vervolgens kreeg de Militaire Politie, die in 1951 – in voorbereiding op het NAVO-lidmaatschap in 1952 – was opgericht en bestond uit felle anti-communisten, het bevel aan de speciale operatie ‘Ierax’ (Gier) mee te werken, dit hield de gevangenneming van politici en leidende communisten in. Zo werden eerst de interim-regeringsleider Panajotis Kanellopoulos van de conservatieve Nationale Radicale Unie (ERE) en vader en zoon Papandreou gearresteerd. Hierop volgde de arrestatie van talrijke andere invloedrijke personen die op de zwarte lijst van Papadopoulos stonden, zonder dat er een schot gelost werd.
Ondertussen sloot de weifelachtig stafchef van het leger, luitenant-generaal Grigorios Spandidakis nog bij de coupplegers aan. Het succes van de staatsgreep berustte er in niet geringe mate op dat de putschisten er in slaagden te doen alsof ze in opdracht van de koning handelden.
Koning gaat schoorvoetend mee
De koning zou echter pas om half zes ‘s morgens in zijn buitenresidentie Tatoi op de hoogte gesteld worden van de militaire staatsgreep, toen Papadopoulos, Spandidakis en de artillerie-overste Nikolaos Makarezos hem mededeelden: “Majesteit, wij hebben een revolutie voltrokken voor volk en kroon.” Constantijn reageerde hierop woedend met de woorden: “Wie heeft u ertoe gemachtigd, voor mij en het volk te revolteren? Ik voer geen gesprekken met coupplegers!”
Daarmee leek de revolutie mislukt te zijn. Maar toen gaf de pas 26 jaar oude koning toe, nadat hij Papadopoulos nog toegeworpen had: “U heeft toch niet de flauwste notie wat het is om een land te regeren.” En precies daarom sanctioneerde de koning de staatsgreep uiteindelijk tandenknarsend, zodat het land ten minste een nieuwe burger-minister-president zou krijgen.
Deze premier, Konstantinos Kollias, was evenwel een marionet van de junta rond Papadopoulos, die op 14 december 1967 ook officieel Kollias plaats in zou nemen. Daarvoor had de premier samen met Constantijn II nog een contra-staatsgreep geprobeerd, die echter mislukte, niet in de laatste plaats vanwege het feit dat de Verenigde Staten deze niet steunden. Het zogenoemde ‘Kolonelsregime’ wist tot juli 1974 aan de macht te blijven, toen het ten val kwam door een mislukt economisch beleid en de mislukte inlijving van Cyprus.
Tijdens het Kolonelsregime werden meer dan 10.000 communisten en socialisten gevangen gezet of geïnterneerd op afgelegen eilanden in de Egeïsche Zee. Verder verbood de junta 278 organisaties en verenigingen, waaronder de EDA.
Na het Kolonelsregime
Met de parlementsverkiezingen van 17 november 1974 keerde de democratie weer. De verkiezingen werden gewonnen door Konstantinos Karamanlis van de liberaal-conservatieve partij Nea Dimokratia. Papadopoulos, Pattakos en Makarezos werden op 23 augustus 1975 vanwege hoogverraad ter dood veroordeeld, wat later werd omgezet in levenslange gevangenschap.
In 1984 richtte Papadopoulos in gevangenschap een nieuwe politieke partij op, de Nationale Politieke Unie (Etniki Politiki Enosis, EPEN), die een zetel in het Europees Parlement haalde maar verder geen succes had en uiteindelijk in 1996 ontbonden zou worden. Papadopoulos stierf in 1999 in gevangenschap, terwijl de twee andere leiders van de staatsgreep in 1990 vanwege gezondheidsredenen vrij kwamen respectievelijk onder huisarrest geplaatst werden.
Constantijn II, die zich nog altijd als de rechtmatige koning van Griekenland beschouwt, leeft sinds zijn mislukte contra-staatsgreep in ballingschap. Eerst woonde hij in Rome en sinds 1973 bij Britse verwanten in Londen. Sinds enkele jaren mag hij met zij Deense paspoort, dat hij aan de afkomst van zijn familie dankt, weer naar Griekenland reizen, waar hij een groot deel van het jaar doorbrengt.