Onze pers en media gaven ruimschoots aandacht aan de excuses van onze koning voor de “geweldsontsporingen van Nederlandse zijde” tijdens de dekolonisatie van Indonesië. Bij al die aandacht bleven relevante aspecten van dat historisch gebeuren onbenoemd:
- De ‘proklamasi’ waarmee Sukarno op 17.8.1945 Nederlands Indië onafhankelijk verklaarde mistte elk democratisch mandaat en werd feitelijk alleen gesteund door de inlandse hulptroepen van de Japanse bezetter die die hulptroepen ook bewapende.
- Aan Nederlands-Indië was door Koningin Wilhelmina in haar ‘Zeven December rede’ (1942) de staatkundige onafhankelijkheid in feite reeds toegezegd, nl. dat “Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao deel zullen hebben in het bestuur van het geheel, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan, zullen behartigen”.
- De ‘geweldsontsporingen van Indonesische zijde’ – de racistische Bersiap maar ook de vaak bestiale terreur die de kampongbewoner moest dwingen elk contact met de blanke te schuwen – zijn buiten beschouwing gelaten.
- De genocide op Nieuw Guinea (1969 – 1970) die het gevolg was van de mede door Nederland politiek gefaciliteerde inlijving van dat gebiedsdeel bij Indonesië, bleef onbenoemd.
Met name dat laatste geeft een wrange bijsmaak aan de positieve ontvangst door onze pers en media van de excuses van de koning: Die gewelddadige inlijving die ca. honderdduizend Papoeas het leven kostte is in omvang gelijk aan de genocide die voltrokken werd aan de Nederlandse Joden in ’40-’45 die jaarlijks met veel emotie herdacht wordt. De Nieuw-Guinese genocide waarvoor wij wel een duidelijke politieke medeverantwoordelijkheid dragen, wordt consequent genegeerd.